Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken     

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klachten van mevrouw A., gedateerd 16 en 23 augustus 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 17 en 23 augustus 2023, nummer 2308-106

Datum: 11 september 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 11 september 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klachten van mevrouw A., gedateerd 16 en 23 augustus 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 17 en 23 augustus 2023.

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Mevrouw A. heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie. 

Aanwezig

Klager: mevrouw A.;
de partner van mevrouw A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (hierna pvp).

Instelling: mevrouw C., psychiater (bij kliniek D.) (digitaal);
mevrouw E., arts-assistent (bij kliniek D.) (digitaal);
mevrouw F., verpleegkundig specialist (bij FACT G.).  

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: mevrouw X.

Stukken

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. de klaagschriften;
  2. de verweerschriften;
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A..

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot

1) opname;
2) insluiting/separatie op een crisisafdeling op 10 april 2023;
3) beperken van de bewegingsvrijheid op H. op 10 april 2023;
4) toediening van ingrijpmedicatie op H. op 10 april 2023;
5) insluiting/separatie in kliniek D. op 21 april 2023;       .
6) beperken van de bewegingsvrijheid in de kliniek D.;
7) (toediening van) medicatie bij FACT G..
De commissie komt tot het oordeel dat klachtonderdeel vier gegrond is en dat de overige klachtonderdelen ongegrond zijn. Het verzoek van klager tot vergoeding van de schade inzake klachtonderdeel vier wordt aangehouden. 

De feiten en omstandigheden

De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden. 

Mevrouw A. is een 51-jarige vrouw. In het zorgplan staat vermeld – voor zover van belang – dat mevrouw A. in de voorgeschiedenis bekend is met een depressie met auditieve hallucinaties en een obsessief compulsieve stoornis met smetvrees. Met medicatie (risperidon en citalopram) is zij 20 jaar stabiel geweest. Eind 2020 is zij onder begeleiding van de huisarts begonnen met afbouwen en sinds begin 2022 is zij met alle psychofarmaca gestopt. Eind 2022 werd gezien dat mevrouw A. toenemende psychotische klachten kreeg. 

Mevrouw A. is vervolgens op 9 april 2023 op grond van een crisismaatregel (hierna CM) gedwongen opgenomen, eerst op de crisisafdeling, en vanaf 12 april 2023 op de (gesloten) afdeling van kliniek D.. Volgens de CM zijn onder andere het opnemen in een accommodatie, insluiten, beperking van de bewegingsvrijheid en (het toedienen van) medicatie toegestane vormen van verplichte zorg. 

Bij beschikking van 17 mei heeft de Rechtbank K. ten aanzien van mevrouw A. een zorgmachtiging (hierna ZM) verleend voor de duur van zes maanden. Volgens de ZM zijn onder andere het opnemen in een accommodatie, insluiten, beperking van de bewegingsvrijheid en (het toedienen van) medicatie toegestane vormen van verplichte zorg. 

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is mevrouw A. op 9 april 2023 en 17 mei 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de ZM. In de schriftelijke kennisgevingen van 9 april 2023 zijn onder meer ‘het opnemen in een accommodatie’, ‘het insluiten’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg. In de schriftelijke kennisgeving van 17 mei 2023 zijn ‘het opnemen in een accommodatie’ en ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg.

De behandelaar komt in deze beslissingen verder tot het oordeel dat mevrouw A.  wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft. 

Op 14 juni 2023 is mevrouw A. met ontslag uit de kliniek gegaan (met crisisdienst-overbrugging) en zij wordt sinds 5 juli 2023 ambulant begeleid door medewerkers van FACT Team G.. Na verloop van tijd werd gezien dat mevrouw A. de voorgeschreven medicatie niet meer vrijwillig innam, waarna is besloten over te gaan tot verplichte zorg in de vorm van medicatie. In de schriftelijke kennisgeving van 23 augustus 2023 is onder andere ‘de toediening van medicatie’ aangekruist als de aan haar te verlenen vorm van verplichte zorg. 

De behandelaar komt in deze beslissing verder tot het oordeel dat mevrouw A.  wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft. 

De klacht

De klacht van mevrouw A. richt zich tegen de volgende handelingen/beslissingen van de instelling: 

1) opname;

2) insluiting/separatie op H. op 10 april 2023;

3) beperken van de bewegingsvrijheid op H. op 10 april 2023;

4) toediening van ingrijpmedicatie op H. op 10 april 2023;

5) insluiting/separatie in kliniek D. op 21 april 2023;       .

6) beperken van de bewegingsvrijheid in de kliniek D.;

7) (toediening van) medicatie bij FACT team G.. 

Schorsingsverzoek 

Mevrouw A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 18 augustus 2023 geïnformeerd dat er (nog) geen verplichte zorg was aangezegd. Hierover is mevrouw A. op 21 augustus 2023 door de commissie geïnformeerd. 

Ten aanzien van de beslissing van 23 augustus 2023 tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van medicatie heeft blijkens informatie die is verkregen van de pvp, mevrouw A. na overleg met haar behandelaar ingestemd met de op dat moment voorgeschreven medicatie. 

Schadevergoeding

Mevrouw A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal zij dit met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klaagster

Mevrouw A. is het blijkens de klaagschriften en hetgeen ter zitting is opgemerkt -kort samengevat- niet eens met de opname, de insluiting, het beperken van de bewegingsvrijheid en de ingrijpmedicatie op H. respectievelijk in kliniek D.. Daarnaast is zij het niet eens met het feit dat zij nu verplicht antipsychotische medicatie aangezegd heeft gekregen van haar behandelend ambulant psychiater van FACT G.. 

Ter toelichting heeft mevrouw A. aangegeven dat zij in het verleden -meer dan 20 jaar geleden- een auto-ongeluk heeft gehad waaraan zij enige klachten heeft overgehouden. Zij heeft hiervoor van haar huisarts medicatie (risperidon en citalopram) voorgeschreven gekregen. In 2021 besprak zij met haar huisarts dat zij met de medicatie wilde stoppen, onder andere omdat zij geen klachten (meer) ervoer. Zij heeft vervolgens in goed overleg met de huisarts haar medicatie gedurende circa een jaar afgebouwd. Hierna is volgens mevrouw A. niets in haar toestandsbeeld veranderd en dat is volgens haar een bevestiging van het feit dat zij geen klachten meer heeft.

Er speelden eind 2022 een aantal zaken in haar privésituatie die door haar familie en anderen om haar heen verkeerd zijn geïnterpreteerd. Dit heeft ertoe geleid dat zij op 9 april 2023 is opgehaald door een ambulance en is overgebracht naar de kliniek D.. De opname was volgens mevrouw A. niet nodig en niet terecht. Ook zijn er daarna allerlei zaken voorgevallen waar mevrouw A. over klaagt. Zo is zij ingesloten, heeft zij een kamerprogramma gekregen, heeft zij ingrijpmedicatie gekregen en mocht zij zich, na de overplaatsing naar een andere afdeling, niet vrij op en van de afdeling bewegen. Zij is toen wel akkoord gegaan met de inname van risperidon maar de dosering moest al snel worden verlaagd omdat mevrouw A. last kreeg van nare bijwerkingen, zoals last van haar ogen en vermoeidheid. Mevrouw A. vindt het heel erg dat dit alles is gebeurd. Daarenboven heeft zij opgemerkt dat zij niet, dan wel veel te laat is geïnformeerd over haar recht om een klacht in te dienen.   

Mevrouw A. heeft vervolgens opgemerkt dat zij, nadat zij met ontslag mocht, onlangs van haar behandelaar van het FACT te horen heeft gekregen dat zij verplicht wordt om de voorgeschreven medicatie (risperidon) in te nemen. Zij wil dit niet omdat zij dit niet nodig heeft. Daarenboven ervaart zij nare bijwerkingen van de risperidon. Zo ziet zij (nog steeds) niet goed. Volgens mevrouw A. is dit een bijwerking van de medicatie.

Mevrouw A. heeft tot slot herhaald dat zij geen psychische klachten of problemen heeft. Zij heeft dan ook geen medicatie nodig.

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat zowel de opname van mevrouw A. in de instelling als de insluiting, het beperkingen van de bewegingsvrijheid en het toedienen van medicatie op de H.; de insluiting en het beperken van de bewegingsvrijheid in de kliniek D. en de toediening van de medicatie via het FACT G., volstrekt noodzakelijk zijn ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit de verweerschriften en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat mevrouw A. op 9 april 2023 op de crisisafdeling is gepresenteerd vanwege een ernstig verward manisch psychotisch ziektebeeld waarna een CM is afgegeven. Mevrouw A. heeft vervolgens op de H. geprobeerd te vluchten en zij heeft toen een verpleegkundige gebeten. Vanwege haar (be)dreigende en agressieve gedrag is zij op de H. beperkt in haar bewegingsvrijheid. is zij ingesloten en heeft zij (ingrijp)medicatie toegediend gekregen. Bij beslissing van 9 april 2023 is zij hierover (gemotiveerd) geïnformeerd. Deze beslissing is aan haar overhandigd. In de brief staat het nummer van de pvp en staat uitleg over haar recht op advies en bijstand door de pvp. Deze is ook naar de advocaat van mevrouw A. gestuurd die mevrouw A. op 10 april 2023 heeft bezocht. Op de H. hebben de behandelaren van mevrouw A. vervolgens opnieuw risperidon en lorazepam voorgeschreven en mevrouw A. is akkoord gegaan met de inname hiervan.

Op 12 april 2023 is mevrouw A. overgeplaatst naar de gesloten afdeling van kliniek D.. Daar werd gezien dat mevrouw A. nog manisch psychotisch was, breedsprakig was, zich moeilijk liet onderbreken en achterdochtig was. Zij had daarnaast geen ziektebesef en -inzicht. Op 21 april 2023 is zij kortdurend gesepareerd geweest vanwege afdelingsontwrichtend gedrag en geen mogelijkheid tot samenwerking met de verpleging. Kort hiervoor was zij overgeplaatst naar een open afdeling; waarschijnlijk was dit luxerend voor toenemende onrust. Na de deseparatie is mevrouw A. weer teruggegaan naar de gesloten afdeling waar zij beter in contact werd. Ook verbleekten, naarmate de opname vorderde, de psychotische uitspraken en de mate van achterdocht. Haar vrijheden werden uitgebreid en zij kon vervolgens op 24 mei 2023 worden overgeplaatst naar de open afdeling. Op 14 juni 2023 is mevrouw A. met ontslag gegaan.

Het ernstige nadeel dat afgewend diende dan wel dient te worden bestond en bestaat volgens de behandelaren uit het risico op het afroepen van agressie van anderen, gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen en acute maatschappelijke teloorgang. 

Ten aanzien van de medicatie is opgemerkt dat in eerste instantie op 5 juli 2023 is gesproken met mevrouw A. over de voortzetting van de risperidon maar dat, gezien de door haar ervaren bijwerkingen, hierover nader overleg met de behandelend ambulante psychiater zou worden gevoerd. In een volgend gesprek is een ander middel voorgesteld. Dit wilde mevrouw A. niet; ze wilde de risperidon blijven gebruiken. Er is toen afgesproken om een medicijnspiegel te prikken. Op 23 augustus 2023 is nogmaals door de ambulante behandelaren met mevrouw A. gesproken. Op dat moment was duidelijk dat mevrouw A. de medicatie echt niet meer wilde innemen. Gezien het toestandsbeeld van mevrouw A. vonden haar behandelaren het echter wel noodzakelijk dat zij de voorgeschreven medicatie zou blijven innemen waarna is besloten over te gaan tot het aanzeggen van verplichte zorg in de vorm van medicatie.  

Overwegingen en oordeel

Mevrouw A. stelt zich, gelet op de inhoud van de klaagschriften en de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat de opname, de insluiting, het beperken van de bewegingsvrijheid en de ingrijpmedicatie in kliniek D. niet nodig waren. Daarnaast is zij het niet eens met het feit dat zij nu verplicht antipsychotische medicatie aangezegd heeft gekregen van haar behandelend psychiater van FACT G.. Mevrouw A. is van oordeel dat zij geen psychische stoornis heeft.  

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een CM, machtiging tot voortzetting van een CM of een ZM, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat mevrouw A. lijdt aan een psychische stoornis. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. 

Er is daarnaast sprake van (een risico op) het afroepen van agressie van anderen, gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen en acute maatschappelijke teloorgang indien geen verbetering in het toestandsbeeld van mevrouw A. optreedt. Deze situatie deed zich ook voor op 9 april 2023, ten tijde van de opname in de instelling. Verder hebben de behandelaren van de kliniek D. naar het oordeel van de commissie voldoende duidelijk gemaakt dat de overige vormen van verplichte zorg ook noodzakelijk waren om het ernstig nadeel af te wenden. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van mevrouw A. als gevolg van haar psychische stoornis leidde tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel had mevrouw A. zorg nodig. 

Ten aanzien van de recente beslissing tot (toediening van) medicatie is de commissie eveneens overtuigd geraakt van de noodzaak van deze beslissing. 

De commissie is verder van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder opname in de instelling, de insluiting, het beperken van de bewegingsvrijheid en de ingrijpmedicatie in kliniek D. kon en niet zonder het voorschrijven van antipsychotische medicatie door haar ambulante behandelaren van FACT G. kan worden afgewend en dat deze vormen van verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief waren en zijn. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende, behandeling het ernstige nadeel kon en kan wegnemen. 

Tot slot is mevrouw A. conform het gestelde in artikel 8:9 Wvggz op deugdelijke wijze schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd over de (voorgenomen) gedwongen behandeling, behalve voor wat betreft de ingrijpmedicatie die haar op 10 april 2023 is toegediend. Nu voor wat betreft de ingrijpmedicatie hierdoor de formele besluitvormingsprocedure dienaangaande feitelijk niet is afgerond, kan de commissie niet anders beslissen dan dit klachtonderdeel gegrond te verklaren aangezien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard, met uitzondering van de klacht over (de toediening van) de ingrijpmedicatie.  

Schadevergoeding 

Nu het klachtonderdeel vier over de toediening van de ingrijpmedicatie op 10 april 2023 gegrond zal worden verklaard, zal de commissie hebben te oordelen over het verzoek om aan mevrouw A. een schadevergoeding toe te kennen. De behandeling daarvan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek door mevrouw A. en de zienswijze hierop van de instelling. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klachtonderdelen één, twee, drie, vijf, zes en zeven ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel vier (ten aanzien van de toediening van de ingrijpmedicatie op 10 april 2023) gegrond; 
  • houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding inzake klachtonderdeel vier aan en stelt mevrouw A. in de gelegenheid de verlangde onderbouwing van het verzoek in te zenden.

De beslissing inzake klachtonderdeel zeven is op 13 september 2023 telefonisch aan alle betrokkenen meegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 20 september 2023 aan betrokkenen verzonden.

 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken   

BESLISSING op het verzoek tot schadevergoeding met kenmerk 2308-106 S van

mevrouw A.;
bijgestaan door de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp). 

Als verweerder is aangemerkt:
Zorgaanbieder X, vertegenwoordigd door de heer L,  geneesheer-directeur.

De procedure

Op 11 september 2023 heeft de klachtencommissie (hierna: de commissie) een beslissing gegeven op de klachten van mevrouw A. van 17 en 23 augustus 2023, met kenmerk 2308-106. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de commissie naar die beslissing. Deze beslissing is op 20 september 2023 aan partijen verzonden. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de commissie naar de eerder genoemde beslissing van 11 september 2023. Daarnaast heeft de commissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van de heer B.(hierna pvp), gedateerd en ontvangen op 25 september 2023, en de schriftelijke reactie daarop van de heer L, gedateerd 27 september en ontvangen op 28 september 2023. 

Samenvatting

Mevrouw A. heeft een verzoek tot het vergoeden van (im)materiële schade ter hoogte van € 2.692,23 ingediend. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van zorgaanbieder X gevestigd te K. gedeeltelijk toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 50,–.  

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de commissie naar de uitspraak van 11 september 2023.

Het verzoek en het standpunt van klager

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 100,– voor de immateriële schade die mevrouw A. als gevolg van een normschending heeft geleden. Daarnaast strekt het verzoek tot het toekennen van een vergoeding van € 2.592,23 voor materiële schade, waaronder schade van verbruikt eigen risico, kleding die ondraagbaar is geworden tijdens de opname, kleding die beschadigd is geraakt, kosten spullen persoonlijke verzorging tijdens opname, kappersafspraak tijdens opname, afspraak opticien naar aanleiding van oogklachten, medicatie en kosten voor openbaar vervoer tijdens opname.

Namens mevrouw A. is gesteld dat, aangezien de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van ingrijpmedicatie op 10 april 2023 op de TOA niet op schrift is gesteld en/of niet is gemotiveerd, haar schade is berokkend. In de woorden van mevrouw A. is “sprake (geweest) van ervaren/gevoelens van rechteloosheid, onmacht en spanning”. Het motiveringsvereiste is van belang voor mevrouw A. om inzicht te krijgen in de redenen die tot de ingrijpmedicatie hebben geleid. Ook voor de beoordeling of aan de voorwaarden en uitgangspunten voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan, is een zorgvuldig gemotiveerde beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, een zogenoemde artikel 8:9 Wet verplichte ggz (hierna Wvggz) aanzeggingsbrief,  cruciaal. Dit is immers een middel om een cliënt te wijzen op de mogelijkheid om zich tegen het verlenen van verplichte zorg te verzetten, door de bijstand en ondersteuning van een patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en/of de rechtmatigheid van die beslissingen aan de commissie voor te leggen. Doordat niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, zijn mevrouw A. deze mogelijkheden onthouden en is zij geschaad in haar rechtspositie. Een schadevergoeding is daarom op zijn plaats.

Voor de normovertreding en de gevolgen hiervan voor mevrouw A. wordt onder andere verwezen naar het onderzoeksrapport van de Universiteit van Amsterdam “Schadevergoeding vragen aan een klachtencommissie als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; wat is billijk?” uit 2019 en is onder andere verwezen naar de uitspraak van 31 maart 2023, ECLI NL HR 2023.504 en de opmerkingen in voetnoot 3 van T.P. Widdershoven. 

Voor de begroting en de hoogte van de schadevergoeding is aansluiting gezocht bij het zogenoemde ‘forfaitair stelsel 2.0’. 

Het standpunt van verweerder

De zorgverlener voert het navolgende aan. 

Voor het verkrijgen van een schadevergoeding, moet eerst worden vastgesteld dat mevrouw A. schade heeft geleden. Mevrouw A. is conform artikel 8:9 Wvggz op deugdelijke wijze mondeling en schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd over de (voorgenomen) gedwongen behandeling, behalve dat per abuis medicatie niet is aangekruist in de brief. Mevrouw A. is daarmee – anders dan zij heeft gesteld – gewezen op de mogelijkheid om zich tegen het verlenen van verplichte zorg te verzetten, een pvp in te schakelen en/of de rechtmatigheid van die beslissingen aan de commissie voor te leggen. 

De zorgverlener stelt zich daarom primair op het standpunt dat met het enkele feit dat er één kruisje vergeten is in een verder deugdelijk opgesteld en aan betrokkene uitgereikt besluit, er sprake is van een heel geringe normschending. 

Secundair meent de zorgverlener dat niet is gebleken dat mevrouw A. als gevolg van de normschending (het ontbreken van ‘het aankruisen’ van ingrijpmedicatie, naast de overige wél aangekruiste vormen van verplichte zorg in de aanzeggingsbrief) schade heeft geleden. Mevrouw A. is materieel niet in een andere situatie komen te verkeren dan wanneer het besluit wel voldoende was gemotiveerd (in dezen: als de ingrijpmedicatie wel was aangekruist). Immers, het staat niet ter discussie dat de toegepaste vormen van verplichte zorg, inclusief de ingrijpmedicatie, noodzakelijk waren voor mevrouw A.. De gevorderde ‘overige schadeposten’ met een totaalbedrag van € 2592,93 euro zien op de klachtonderdelen die door de commissie ongegrond zijn verklaard en dienen derhalve afgewezen te worden en buiten beschouwing te worden gelaten. 

Voorts ziet de zorgverlener geen aanleiding om aan te sluiten bij het forfaitaire stelsel 2.0. Het forfaitaire stelsel heeft geen draagkracht binnen de GGZ. Er wordt door de GGZ-instellingen aansluiting gezocht bij de vereisten van het civiele aansprakelijkheidsrecht, zoals ook verwoord in de handreiking ‘Wvggz klachtenprocedure’ van de Nederlandse GGZ. De hoogte van de schadevergoeding dient derhalve te worden getoetst aan de omstandigheden van het geval en vergt een individuele toetsing. Voorts wordt ook in de rechtspraak (vooralsnog) geen gebruik gemaakt van het forfaitaire stelsel, zie de uitspraak van het Hof ‘s-Hertogenbosch van 25 maart 2021, ECLI:NL: GHSHE:2021:919. 

Tot slot wordt opgemerkt dat indien de commissie van oordeel is dat een schadevergoeding op zijn plaats is in deze – wat door de zorgverlener wordt bestreden – de zorgverlener een bedrag van € 100,– in deze buitenproportioneel acht. 

Concluderend verzoekt de zorgverlener de commissie om het verzoek tot schadevergoeding op grond van bovenstaande af te wijzen. 

Overwegingen en oordeel

Op grond van artikel 10:11 Wvggz verzoekt mevrouw A. de commissie haar een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van een schending van artikel 8:9 van de Wvggz dat onder andere bepaalt dat: “De zorgverantwoordelijke  een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging op schrift stelt en de beslissing van een schriftelijke motivering voorziet. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon”.  

De commissie overweegt als volgt. 

Bij beslissing van 11 september 2023 heeft de commissie de klacht van mevrouw A. tegen de verplichte zorg in de vorm van ingrijpmedicatie gegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat op 10 april 2023 in de TOA door de behandelaren een beslissing is genomen ten aanzien van de toe te passen verplichte zorg in de vorm van ingrijpmedicatie, maar dat op dat moment is verzuimd een zogenoemde aanzeggingsbrief daaromtrent aan mevrouw A. uit te reiken.

De commissie is verder van oordeel dat nu,  zoals in casu, niet voldaan is aan de eisen voor het toepassen van verplichte zorg en een betrokkene stelt dat hij daarvan nadeel heeft ondervonden, hij, analoog aan de uitspraak van de Hoge Raad hieromtrent (HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, r.o. 4.4) recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. In zodanig geval is immers aannemelijk dat betrokkene daarvan nadeel heeft ondervonden, in de vorm van onder andere spanning en frustratie. In casu heeft mevrouw A. naar het oordeel van de commissie bovendien ook zelf voldoende aannemelijk gemaakt dat zij last heeft gehad van gevoelens van rechteloosheid, onmacht en spanning als gevolg van het feit dat zij niet op de juiste wijze (schriftelijk) is geïnformeerd door haar behandelaar over (de motivering voor) de beslissing tot de toepassing van verplichte zorg in de vorm van ingrijpmedicatie, niet over de klachtwaardigheid van de beslissing van haar behandelaar en evenmin van de mogelijkheid van advies en bijstand door de pvp. De commissie is tevens van oordeel dat de door mevrouw A. gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. 

Namens mevrouw A. is gesteld dat voor het begroten van de schade aansluiting moet worden gezocht bij het – forfaitaire – bedrag zoals genoemd in het forfaitaire  stelsel 2.0. Op basis hiervan is de schade begroot op € 2.692,23. De commissie ziet geen aanleiding om voor de begroting van de schade aan te sluiten op het forfaitaire stelsel 2.0 en zal daarom een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekennen. Daarbij merkt de commissie op dat zij geen aanleiding ziet om de door mevrouw A. gevorderde materiële schade in aanmerking te laten komen voor vergoeding. Deze schade is namelijk geen (direct) gevolg van de normoverschrijding. 

Gelet op bovenstaande overwegingen en op grond van bestaande jurisprudentie acht de commissie een vergoeding ten bedrage van € 50,–  redelijk en billijk voor het niet op schrift stellen van de beslissing. Hierbij is in aanmerking is genomen dat mevrouw A. op 10 april 2023 niet -conform het bepaalde in artikel 8:9 Wvggz- schriftelijk is geïnformeerd over de beslissing van haar behandelaar om haar verplichte zorg in de vorm van ingrijpmedicatie toe te dienen. De commissie gaat niet mee in de aanname van de zorginstelling dat mevrouw A. door de uitreiking van de beslissing van 10 april 2023, waarin medicatie niet was aangekruist, op de hoogte was van de feit dat zij hierover een klacht kon indienen. Daarenboven is van belang dat mevrouw A. niet, en ook niet achteraf, schriftelijk geïnformeerd is over de motivering van het besluit.  

De beslissing

De commissie: 

  • wijst toe het verzoek tot schadevergoeding ten laste van zorgaanbieder X, gevestigd te K., ten bedrage van € 50,– (zegge vijftig euro ) 
  • wijst af het overig verzochte.

De beslissing is genomen door: X, voorzitter en jurist,  X, psychiater, en X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door X, ambtelijk secretaris, en vastgesteld op 29 september 2023.

De beslissing is op 5 oktober 2023 aan de betrokkenen verstuurd.