Gedeeltelijk gegronde klacht over medicatie. Schadevergoeding ten laste van zorgaanbieder vastgesteld op € 200,00


 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken   

Betreft: BESLISSING

inzake: de klacht van de heer A., ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 13 juli 2023, nummer 2307-89

Datum: 24 juli 2023

Inleiding

De Klachtencommissie is op 24 juli 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 13 juli 2023.  

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon; 

Instelling: de heer C., psychiater; 

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad; 

Ambtelijk secretaris: de heer X. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier. 

De feiten en omstandigheden 

De heer A. verbleef ten tijde van de klacht in het kader van een zorgmachtiging in D., locatie E., te F. (hierna: de instelling). 

Op 13 mei 2023 heeft de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 8:9 van de Wvggz een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen, onder andere ten aanzien van het toedienen van medicatie. 

Op 22 juni 2023 werd in het kader van verplichte zorg gestart met een medicamenteuze behandeling met clozapine. 

Op 9 juli 2023 werd de heer A., nadat hij in de dagen daarvoor hoge koorts had ontwikkeld, ingestuurd naar het ziekenhuis wegens verdenking clozapine-gerelateerde myocarditis. De diagnose was uiteindelijk een myocarditis als gevolg van het gebruik van clozapine. 

Op 9 juli 2023 werd de heer A. ontslagen uit het ziekenhuis en werd de behandeling met clozapine gestaakt. 

Op 10 juli 2023 kreeg de heer A. clozapine toegediend, dit keer abusievelijk, waarna hij voor een tweede keer werd ingestuurd naar het ziekenhuis. 

Thans verblijft de heer A. in psychiatrisch ziekenhuis G., locatie H. te J.. 

De klacht en het standpunt van klager 

De klacht ziet op de beslissing van 13 mei 2023, inhoudende dat de heer A. wordt verplicht tot het innemen van medicatie, te weten clozapine, en houdt – samengevat weergegeven – het volgende in: de heer A. heeft als gevolg van het gebruik van clozapine myocarditis ontwikkeld. Hieruit volgt dat hij de behandeling met clozapine nooit had mogen ondergaan. Maar ook los daarvan was de behandeling met clozapine niet nodig omdat hij goed functioneerde op de oude medicatie. 

De heer A. heeft op het randje van de dood gebalanceerd. Bij terugkomst in de instelling kreeg de heer A. toch weer clozapine toegediend waarna hij wéér naar het ziekenhuis moest. Door de behandeling met clozapine heeft de instelling hem onnodig aan risico’s blootgesteld waarvan de risico’s zich ook daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. 

Schadevergoeding

De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van zijn klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen. 

Het standpunt van verweerder

De instelling heeft – samengevat weergegeven – het volgende naar voren gebracht. De heer A. is bekend met schizofrenie, en hij werd opgenomen naar aanleiding van een maniform psychotische ontregeling. Toen werd de heer A. nog behandeld met Haldol, Depakine en Tranxene. Na het zorgafstemmingsgesprek op 22 juni 2023 werd besloten de heer A. in te stellen op clozapine. Na de start had de heer A. last van veel voorkomende clozapine-gerelateerde klachten, zoals sufheid en speekselvloed. 

Op 6 juli 2023 ontwikkelde de heer A. koorts waarna hij op 9 juli 2023 werd ingestuurd naar het ziekenhuis wegens verdenking myocarditis, die daar werd bevestigd. Gelet hierop werd de behandeling met clozapine gestopt. Desondanks kreeg de heer A. bij terugkeer in de instelling toch clozapine toegediend, waarna hij opnieuw werd ingestuurd naar het ziekenhuis met verdenking opvlamming myocarditis. Er waren echter geen aanwijzingen voor toename myocarditis gezien de daling van Troponine T en NT-proBNP in het bloed. 

Overwegingen en oordeel

Allereerst en meer in het bijzonder overweegt de commissie dat de wet aan de uitvoering van verplichte zorg een groot aantal inhoudelijke en formele eisen stelt. Uit artikel 3:3 van de Wvggz volgt dat verplichte zorg verleend kan worden indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en (a) er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn; (b) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn; (c) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en (d) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Verder is in artikel 8:9 lid 2 van de Wvggz bepaald dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift stelt en de beslissing van een motivering voorziet. 

De heer A. bestrijdt de noodzaak van een medicamenteuze behandeling met clozapine. 

Voor wat betreft de noodzaak van de behandeling is, op grond van de stukken en hetgeen de psychiater daaromtrent gemotiveerd heeft verklaard, naar het oordeel van de commissie genoegzaam gebleken dat ten tijde van het nemen van de beslissing een verbetering in het toestandsbeeld zonder de ingezette behandeling met clozapine niet te verwachten viel. De commissie is niet gebleken dat het doel van de behandeling toen op een andere, minder ingrijpende manier kon worden gerealiseerd. Op dat moment restte er dan ook, gelet op het verzet daartegen, geen andere mogelijkheid dan het onder dwang toedienen van medicatie. De bij heer A. ontstane clozapine-geïnduceerde myocarditis – die overigens tijdig is onderkend en behandeld – maakt dit voor de commissie niet anders. Het gaat er immers om of er bij aanvang van de behandeling een onaanvaardbaar risico bestond op het ontwikkelen van myocarditis. Nu dit mede gelet op de mondelinge toelichting van de psychiater niet het geval was, zal de commissie de klacht ongegrond verklaren. De commissie wenst daarbij op te merken dat er geen aanwijzingen zijn die duiden op inadequaat handelen van de instelling in die zin dat de heer A. eerder dan 9 juli 2023 had moeten worden ingestuurd naar het ziekenhuis. 

Wel staat als onweersproken vast dat aan de heer A. op 10 juli 2023 ten onrechte clozapine is toegediend naar aanleiding waarvan hij voor een tweede keer moest worden ingestuurd naar het ziekenhuis. De commissie acht de klacht op dit punt dan ook gegrond. 

Schadevergoeding

Nu de klacht deels gegrond zal worden verklaard, zal de commissie hebben te oordelen over het verzoek om aan de heer A. een schadevergoeding toe te kennen. De behandeling daarvan zal worden aangehouden in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderbouwing van dit verzoek en de zienswijze van de instelling hierop. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht gegrond voor zover die ziet op het abusievelijk toedienen van clozapine op 10 juli 2023; 
  • houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding aan en stelt de heer A. in de gelegenheid de verlangde onderbouwing van het verzoek in te zenden.
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond

De schriftelijke beslissing is op 3 augustus 2023 aan betrokkenen verzonden

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken 

BESLISSING op het verzoek tot schadevergoeding

met kenmerk 2307-89S  van

de heer A.,
(thans verblijvende bij zorgaanbieder D., locatie E.)
bijgestaan door de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Als verweerder is aangemerkt:
Zorgaanbieder D., locatie E., vertegenwoordigd door mevrouw K., jurist.

De procedure

Op 24 juli 2023 heeft de klachtencommissie (hierna: de commissie) een beslissing gegeven op de klacht van de heer A., ongedateerd, met kenmerk 2307-89. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de commissie naar die beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de commissie naar de eerdergenoemde beslissing van 24 juli 2023. Daarnaast heeft de klachtencommissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van de heer B. (pvp), gedateerd 9 augustus 2023, en de schriftelijke reactie daarop van mevrouw K., gedateerd 15 augustus 2023. 

De klachtencommissie heeft op 18 augustus 2023 het verzoek tot schadevergoeding in raadkamer behandeld. 

Samenvatting

Klager heeft een verzoek tot het vergoeden van schade ter hoogte van €2500,– ingediend. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van D., gevestigd te F., toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 200,– 

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de commissie naar de uitspraak van 24 juli 2023.

Het verzoek en het standpunt van klager

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding voor de immateriële schade die de heer A. als gevolg van een normschending geleden heeft, namelijk het in strijd met artikel 8:7 Wvggz toedienen van dwangmedicatie met als gevolg dat hij moest worden ingestuurd naar het ziekenhuis. De heer A. heeft gevoelens van onmacht, intimidatie, onzekerheid, ongerustheid, angst, verdriet, rechteloosheid en wantrouwen ervaren. Op basis van het forfaitair stelsel, zoals weergegeven in het onderzoeksrapport van de Universiteit van Amsterdam: “Schade vragen aan een klachtencommissie als bedoeld in de Wet verplichte geestelijk gezondheidszorg; wat is billijk” moet de schadevergoeding volgens de heer A. worden vastgesteld op 400,– (1 keer schending < 1 week insluiting). 

De heer A. wenst daarnaast een vergoeding te ontvangen voor het extra leed dat hem is aangedaan. Hij heeft namelijk medicatie moeten innemen waarvan hij wist dat die schade zou toebrengen aan zijn lichaam. Ook moest hij voor een tweede keer worden ingestuurd naar het ziekenhuis. De heer A. wenst daarom een extra vergoeding te ontvangen van 2000,– (in de afsluiting van de schriftelijke onderbouwing wordt een bedrag van 2100,– genoemd). 

Het standpunt van verweerder

De instelling erkent dat aan de heer A. ten onrechte medicatie is toegediend. Door de PVP wordt in dit verband verwezen naar artikel 8:7 Wvggz waarin staat vermeld ‘de zorgaanbieder heeft niet de in de crisismaatregel of de zorgmachtiging genoemde zorg verleend en de zorgaanbieder heeft een andere vorm van verplichte zorg verleend dan toegestaan.’ In het onderhavige geval was in de zorgmachtiging echter wel voorzien in het toedienen van medicatie. De behandeling met clozapine was gestaakt vanwege de ontwikkelde myocarditis. Daarin ziet het onrechtmatig handelen van D.. 

Voorts wordt een schadevergoeding gevraagd van 400,– voor één week onterechte insluiting. Van insluiting is nooit sprake geweest. Het gaat immers om het innemen van clozapine terwijl de behandeling al gestaakt was. Ook ziet de instelling geen aanleiding om aan te sluiten bij het forfaitair stelsel. Binnen de GGZ heeft het forfaitair stelsel namelijk nog altijd geen draagkracht. De hoogte van de schadevergoeding moet worden getoetst aan de omstandigheden van het geval en vergt individuele toetsing. 

Er zijn geen aanwijzingen dat de heer A. lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen door de inname van clozapine op 10 juli 2023. Er waren op 11 juli 2023 op de SEH van het ziekenhuis geen aanwijzingen voor toename van de myocarditis gezien de daling van Troponine T en NT-proBNB in het bloed van de heer A.. De instelling merkt verder op dat de heer A. voor een tweede keer werd ingestuurd naar het ziekenhuis vanwege persisterende koorts en hypotensie en niet alleen voor het innemen van clozapine. 

Naast een vergoeding van 400,– vraagt de heer A. om een extra vergoeding van 2000,– Een dergelijke vergoeding wordt alleen toegekend bij fouten waarbij een cliënt blijvend letsel heeft opgelopen. In het geval van de heer A. is daarvan geen sprake. 

De instelling meent dat een schadevergoeding van 75,– passend is. 

Overwegingen en oordeel

Op grond van artikel 10:11 Wvggz verzoekt de heer A. de commissie hem een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van een schending van artikel 8:7 van de Wvggz. 

De commissie overweegt als volgt. 

Allereerst wenst de commissie op te merken dat in het toedienen van medicatie als vorm van verplichte zorg was voorzien in de zorgmachtiging. Van een schending als bedoeld in artikel 8:7 Wvggz is dan ook geen sprake geweest. Wel heeft de commissie vastgesteld in haar beslissing van 24 juli 2023 dat aan de heer A. medicatie is toegediend, terwijl de behandeling met clozapine vanwege de ernstige bijwerkingen was gestopt. Daarnaast is  geen sprake geweest van insluiting. 

De commissie acht het voldoende aannemelijk dat de heer A. als gevolg van de onterechte toediening van medicatie schade geleden heeft. De commissie is tevens van oordeel dat de door de heer A. gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. 

Namens de heer A. is gesteld dat voor het begroten van de schade mede aansluiting moet worden gezocht bij de – forfaitaire – bedragen zoals genoemd in het onderzoeksrapport van de Universiteit van Amsterdam. Nu het forfaitair stelsel onvoldoende steun vindt in de jurisprudentie ziet de commissie geen aanleiding om voor de begroting aan te sluiten op het forfaitair stelsel en zal daarom een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekennen. 

De commissie houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de onrechtmatigheid en vooral met de gevolgen hiervan voor de heer A.. Gebleken is dat de behandeling met clozapine werd gestaakt vanwege ernstige bijwerkingen. Het karakter van de bijwerkingen was zodanig ernstig dat de heer A. moest worden ingestuurd naar het ziekenhuis. Ondanks het feit dat de behandeling met clozapine om die reden was gestopt en ondanks het feit dat de heer A. de verpleging erop gewezen heeft dat het middel voor hem ernstige bijwerkingen heeft, werd de heer A., nadat hij was teruggekeerd in de instelling, wederom verplicht clozapine in te nemen. Mede als gevolg hiervan is de heer A. voor een tweede keer ingestuurd naar het ziekenhuis. Hoewel de commissie niet gebleken is dat de gezondheid van de heer A. hierdoor ernstig risico gelopen heeft, laat staan blijvend letsel, acht de commissie het voorstelbaar dat dit extra veel stress heeft opgeleverd bij de heer A.. Gelet hierop acht de commissie een vergoeding ten bedrage van 200,– redelijk en billijk. 

De beslissing

De commissie: 

  • wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van D., gevestigd te F. toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van 200,– (zegge: tweehonderd euro)
  • wijst af het meer of anders verzochte. 

De beslissing is gegeven door: X, voorzitter en jurist, X, psychiater, X, voorgedragen door Cliëntenraad, bijgestaan door X, ambtelijk secretaris, en vastgesteld op 18 augustus 2023.

De schriftelijke beslissing is op 22 augustus 2023 aan betrokkenen verzonden.