Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 11 augustus 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 15 augustus 2023, nummer 2308-105
Datum: 28 augustus 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 28 augustus 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 11 augustus 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 15 augustus 2023.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
De heer A. heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie.
Aanwezig
Klager: de heer A.;
de zus van de heer A.;
Instelling: de heer B., case-manager;
mevrouw C., arts-assistent;
de heer D., psychiater;
Klachtencommissie: de heer X voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.
Ambtelijk secretaris: de heer X.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A.
De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot
- toedienen van medicatie;
- opnemen in een accommodatie.
De feiten en omstandigheden
Bij beschikking van 24 mei 2023 heeft de rechtbank E. ten aanzien van de heer A. een zorgmachtiging verleend, geldend tot en met 24 november 2023, voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder “het toedienen van medicatie” en “opnemen in een accommodatie” in het geval de heer A. ernstig (psychotisch) ontregeld is en het ernstig nadeel niet langer kan worden afgewend dan met het toedienen van medicatie.
Bij brief van 28 juli 2023 heeft de zorgverantwoordelijke aan de heer A. bericht dat op grond van artikel 8:9 van de Wvggz besloten is om per die datum verplichte zorg te verlenen in onder andere de vorm van opnemen in een accommodatie en toediening van medicatie. De heer A. wordt ten aanzien van het verlenen van verplichte zorg wilsbekwaam verklaard.
Vanaf 28 juli 2023 verblijft de heer A. in een accommodatie van F., namelijk kliniek G. in H.. In het kader van deze opname wordt de heer behandeld met antipsychotische medicatie.
Op 11 augustus 2023 besloot de heer A. na verlof niet meer terug te keren naar de kliniek. Na bezoek van het FACT werd de heer A. op 14 augustus 2023 heropgenomen. In verband met een op 10 augustus 2023 door de heer A. geuite dreiging richting de behandelaren, werd de assistentie van politie ingeroepen. Bij terugkomst in de kliniek heeft de heer A. een poster van de muur getrokken en was sprake van fysieke agressie richting een verpleegkundige.
Op 15 augustus 2023 is door de kliniek besloten dat de heer A. de beslissing van de klachtencommissie op de klachten tegen het verlenen van verplichte zorg thuis kon afwachten.
De klacht
De heer A. klaagt tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 van de Wvggz, inhoudende het tegen de wil toedienen van medicatie in een klinische setting.
Schorsingsverzoek
De heer A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen.
Bij afzonderlijke beslissing van 17 augustus 2023 heeft de klachtencommissie het schorsingsverzoek toegewezen.
Het standpunt van klager
De heer A. stelt zich op het standpunt dat het verlenen van verplichte zorg niet had mogen en behoren te worden verleend. Hiertoe heeft de heer A. – kort weergegeven – aangevoerd dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen sprake was van een ernstige psychotische ontregeling en van ernstig nadeel. Er was in de periode van de opname wel sprake van boosheid, maar die richtte zich vooral op de hulpverleners als gevolg van het toepassen van verplichte zorg, en op de crisisdienst die de acute zorg die de heer A. op dat moment nodig had weigerde te verlenen. Er was sprake van extreme omstandigheden waaronder de heer A. verkeerde. Ook erkent de heer A. behandeling nodig te hebben, maar niet de door de behandelaren voorgestelde behandeling met antipsychotische medicatie die nodig is omdat de heer A. zou geloven in complotten. Een behandeling met medicatie (in een te hoge dosering) doet meer kwaad dan goed. De heer A. ervaart bijvoorbeeld veel meer spanningen en stress. Ook vreest de heer A. bijwerkingen te ervaren van de medicatie (zoals een afgevlakt gevoel, minder sociaal zijn, slechter proeven). De heer A. is bereid om met het FACT te praten over behandelalternatieven.
Het standpunt van verweerder
De behandelaren hebben zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van 28 juli 2023 voldoet aan de algemene uitgangspunten en criteria voor en doelen van het toepassen van verplichte zorg. Daartoe wordt – eveneens kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
In maart 2023 liep de spanning bij de heer A. zodanig op dat hij vernielingen aanrichtte in ziekenhuis J., hetgeen mede aanleiding gaf tot de zorgmachtiging. De reden voor de huidige opname was de toenemende bezorgdheid van het FACT over het dagelijks functioneren van de heer A.. De laatste maanden leek het complotdenken met name gericht tegen de GGZ na gebeurtenissen rondom de afgifte van de zorgmachtiging. Door de behandelaren van het FACT is gesteld dat bij de heer A. sprake was van een psychotische ontregeling met paranoïde wanen en een impulscontrolestoornis. Deze klachten komen voort vanuit een autismespectrumstoornis. In de weken voorafgaand aan de opname is vergeefs geprobeerd een opname af te wenden door ambulant een behandeling met medicatie op te starten. Sinds de opname is bij de heer A. sprake van boosheid en achterdocht ten aanzien van medicatie en behandeling. Het lukte dan ook niet om met de heer A. hierover in gesprek te gaan. Daarnaast zag de heer A. geen baat in het plan voor ambulante ondersteuning in het kader van autisme. Mede gezien de ernst van de boosheid en paranoïde wanen, werd een behandeling met risperidon in een dosering van 3 of 4 mg noodzakelijk geacht. Een lagere dosering zou geen merkbaar effect hebben op het toestandsbeeld van de heer A..
Op 11 augustus 2023 keerde de heer A. echter niet terug van verlof. Na een bezoek van het FACT bij de heer A. thuis, werd hij 14 augustus 2023 heropgenomen. Gezien het feit dat de heer A. op 10 augustus 2023 een brief met dreigende boodschap aan de behandelaren had geschreven, werd tevens besloten om daarbij de assistentie van politie in te roepen. Bij terugkomst in de kliniek trok de heer A. een poster van de muur waarna een worsteling volgde met een verpleegkundige. Hoewel het logisch is dat de heer A. zich in het nauw gedreven voelde vanwege de gedwongen opname, is dit gedrag dusdanig ernstig dat er zonder behandeling opnieuw een groot risico is dat de heer A. agressief wordt of dat hij nog slechter zal gaan functioneren op het werk en in de omgang met anderen.
Overwegingen en oordeel
Allereerst en meer in het bijzonder overweegt de commissie dat de wet aan de uitvoering van verplichte zorg een groot aantal inhoudelijke en formele eisen stelt. Uit artikel 3:3 van de Wvggz volgt dat verplichte zorg verleend kan worden indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en:
- er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
- er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
- het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en
- redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Klacht 1: het toedienen van medicatie
De commissie stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2096), voorop dat een zorgverantwoordelijke bij elke beslissing op grond van artikel 8:9 Wvggz die niet strekt tot een opname in een accommodatie, zal moeten onderzoeken of de betrokkene, beoordeeld naar diens gezondheidstoestand op dat moment in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de beoogde verplichte zorg, en, indien dat het geval is en de betrokkene zich verzet, of er een acuut levensgevaar dreigt voor de betrokkene, dan wel er een aanzienlijk risico voor anderen is, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is, een en ander omschreven in de artikelen 2:1 lid 6, onder b, Wvggz en 8:9 lid 4, onder b, Wvggz. Daarbij gaat het om het vermogen van een persoon om ter zake van specifieke afwegingen op het terrein van de zorg te komen tot een redelijke waardering van zijn belangen. In deze context gaat het niet om de vaardigheid om de wil te uiten, maar om het oordeels- en besluitvormingsvermogen van de persoon in kwestie. Anders gezegd: wilsbekwaam verzet dient gerespecteerd te worden, tenzij zich een van de in artikel 2:1 lid 6 genoemde uitzonderingen voordoet.
Uit de bestreden beslissing van 28 juli 2023 volgt dat de heer A. in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een behandeling met medicatie. Nu gesteld noch anderszins gebleken is dat acuut levensgevaar voor de heer A. dreigde, ziet de commissie zich voor de vraag geplaatst of in het onderhavige geval sprake was van gevaar voor anderen. De commissie is er niet van overtuigd geraakt dat daarvan ten tijde van het nemen van de beslissing sprake was. Weliswaar waren de spanningen bij de heer A. op enig moment zo hoog dat hij in J. vernielingen aanrichtte, maar dat voorval vond ruim 3 maanden geleden plaats, zodat dat nu niet als reden voor een behandeling met medicatie kan worden aangevoerd. Ook de agressie-incidenten die dateren van ná de beslissing van 28 juli 2023 kunnen naar het oordeel van de commissie niet als redengevend voor de behandeling met medicatie worden aangemerkt, omdat deze uitingen van agressie vooral verband houden met het verlenen van verplichte zorg. Sinds het ontslag van de heer A. uit de kliniek, hebben zich ook geen agressie-incidenten meer voorgedaan.
Samenvattend is de commissie van oordeel dat zich in het onderhavige geval een situatie als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, onderdeel b, Wvggz voordoet. De wens van de heer A. om geen medicatie te willen, had daarom gehonoreerd moeten worden. De commissie zal de klacht daarom gegrond verklaren.
Klacht 2: het opnemen in een accommodatie
In de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2023 ligt besloten dat de heer A. mag worden opgenomen in een accommodatie indien sprake is van een ernstige (psychotische) ontregeling. De vraag die de commissie daarom dient te beantwoorden, is of ten tijde van de het nemen van de bestreden beslissing bij de heer A. sprake was van een zodanig ernstige ontregeling dat dat een opname in de kliniek kon rechtvaardigen. De commissie stelt op basis van de stukken vast – in het bijzonder gelet op hetgeen de behandelaren ter zitting hieromtrent naar voren hebben gebracht – dat er weliswaar sprake was van een zorgelijke situatie die verband hield met de stoornis van de heer A., maar niet zodanig dat er objectief gezien sprake was een ernstige psychotische ontregeling. De commissie zal de klacht daarom gegrond verklaren.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klachten gegrond;
Deze beslissing is op 29 augustus 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 7 september 2023 aan betrokkenen verzonden.