Gegronde klacht over verplichte medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd  15 februari 2023, bij de 

klachtencommissie binnengekomen op 16 februari 2023, nummer 2302-18

Datum: 6 maart 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 6 maart 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 15 februari 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 16 februari 2023.

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
bijgestaan door: mevrouw B., patiëntenvertrouwenspersoon (hierna pvp) (vervanger van mevrouw C.).

Instelling: mevrouw D.,  verpleegkundig specialist;
X, persoonlijk begeleider;
X, basisarts.

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad (achteraf telefonisch bij de beslissing betrokken).

Ambtelijk secretaris: mevrouw X.

Stukken

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift van de heer A..
  2. de schriftelijke reactie van mevrouw D., ontvangen op 27 februari 2023.
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A.

De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat de heer A. zich niet kan vinden in het besluit van de instelling om hem in september 2022 met medicatie te behandelen. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en licht dat hieronder toe.

De feiten en omstandigheden

De heer A. is een 73-jarige man die sinds 2009 bekend is in de psychiatrie. Hij is gediagnosticeerd met schizofrenie en hij is meerdere keren (gedwongen) opgenomen geweest. 

Ten aanzien van de heer A. is in 2021 door de rechtbank E. een zorgmachtiging verleend (tot en met 15 november 2022). De zorgmachtiging vermeldt als vorm van verplichte zorg, voor zover hier van belang: het toedienen van medicatie. Bij beschikking van 6 oktober 2022 is opnieuw door de rechtbank E. een zorgmachtiging verleend (tot en met 6 oktober 2023). De zorgmachtiging vermeldt als vorm van verplichte zorg, voor zover hier van belang: het toedienen van medicatie. 

In 2021 is de heer A. opgenomen geweest in kliniek F.  alwaar hij is ingesteld op medicatie (olanzapine). Vanuit F. is hij overgeplaatst naar woonvorm G. Tijdens zijn behandeling in G. is de medicatie langzaam afgebouwd, mede als gevolg van door de heer A. ervaren bijwerkingen. Vanaf december 2021 is de medicatie stopgezet waarna werd gezien dat het toestandsbeeld van de heer A. langzaamaan verslechterde. Zo raakte hij zichtbaar meer en vaker geagiteerd en op 10 augustus 2022 deed zich een incident voor. Hierna heeft de heer A., na overleg met zijn mentor, per 15 augustus 2022 weer medicatie voorgeschreven gekregen (olanzapine 2,5 mg) maar de heer A. heeft deze medicatie steeds geweigerd. Op 16 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de heer A. en zijn behandelaren en hij is toen geïnformeerd dat als hij de medicatie zou blijven weigeren, hij mogelijk opgenomen moest worden. De heer A. heeft vervolgens enkele dagen de orale medicatie ingenomen. Hierna nam de heer A. de aangeboden medicatie niet meer in, onder andere in verband met door hem ervaren bijwerkingen dan wel bedenkingen tegen de aangeboden medicatie. Vervolgens hebben zijn behandelaren in diverse gesprekken geprobeerd de heer A. te motiveren tot de inname van de aangeboden medicatie (en is ook een ander soort medicatie, te weten amisulpride, aangeboden) maar de heer A. heeft de inname hiervan steeds geweigerd. De behandelaar is niet overgegaan tot opname in de kliniek, omdat dit niet proportioneel werd geacht. Vervolgens is de heer A., nadat hij hierom verzocht had bij de geneesheer-directeur, op 1 februari 2023 schriftelijk geïnformeerd dat is besloten de verplichte zorg te beëindigen. 

De klacht

De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende beslissing van de instelling: 

  • behandeling met medicatie

Schadevergoeding
De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klager

De heer A. heeft verteld dat hij al jaren onder behandeling is van H. maar dat dit allemaal onrechtmatig is. Er is niets met hem aan de hand. Hij is door God aangewezen om hem hier te vertegenwoordigen en allerlei verschillende zaken in goede banen te leiden. De heer A. wil weer graag een eigen woning, maar tot dit voor hem geregeld is, verblijft hij in G. 

Volgens de heer A. gaat het goed met hem. Als zich al incidenten hebben voorgedaan, hetgeen hij betwist, dan was dit een reactie op verkeerd handelen van de medewerkers van de instelling. 

De heer A. heeft verder verteld dat hij vaak medicatie aangeboden heeft gekregen maar dat hij dit zo veel als mogelijk heeft geweigerd; hij is namelijk niet ziek en hij heeft dan ook  geen medicatie nodig. Op 16 september 2023 heeft hij echter een gesprek gehad met zijn behandelaren en zij hebben hem toen gezegd dat als hij de aangeboden medicatie niet zou innemen, hij gedwongen opgenomen moest worden. De heer A. voelde zich toen dermate onder druk gezet dat hij de medicatie enkele dagen heeft ingenomen. Hij ervoer echter al snel bijwerkingen van de medicatie, waaronder pijn in zijn bovenarm, waarna hij vervolgens toch al snel gestopt is met de inname hiervan. Hierna heeft hij geen medicatie meer genomen.

In januari 2023 heeft hij de geneesheer-directeur verzocht de verplichte zorg stop te zetten. Dit verzoek is gehonoreerd. Dit is volgens de heer A. een bevestiging van het feit dat hij nimmer medicatie nodig heeft gehad en dit ook nu niet nodig heeft.

Het standpunt van verweerder

De behandelaren hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat (toediening van)  medicatie (antipsychotica) volstrekt noodzakelijk was ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Het is de behandelaren van de heer A. bekend dat hij geen medicatie wil. Zijn behandelaren hebben dan ook zo lang mogelijk geprobeerd aan zijn wens tegemoet te komen, om geen antipsychotica voor te schrijven. Vanaf augustus 2022 werd bij de heer A. een dermate verslechtering van zijn toestandsbeeld gezien, dat zijn behandelaren een behandeling met medicatie nodig vonden. Vervolgens is na een incident in augustus 2022 besloten hem onder zogenoemde drang medicatie te laten innemen. Er is tegen de heer A. gezegd dat als hij de medicatie niet zou innemen, een opname zou volgen. Er is toen geen zogenoemde schriftelijke aanzegging ex artikel 8:9 Wvggz uitgereikt. In het verweerschrift staat hierover reeds opgemerkt dat dit ‘achteraf gezien’ wel had gemoeten. In het verlengde hiervan is desgevraagd tijdens de hoorzitting bevestigd wat de heer A. hierover heeft gezegd, te weten dat de heer A. na 16 september 2022 enkele dagen de orale medicatie heeft ingenomen. En hoewel verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden om de heer A. te motiveren tot de inname van de medicatie, heeft hij dit steeds geweigerd en dit is geaccepteerd. 

Desgevraagd is verder door de behandelaren nog toegelicht dat er sprake is van een precaire situatie rondom het toestandsbeeld van de heer A.. Er wordt gezien dat hij, nu de inname van de medicatie is gestopt, weer meer geagiteerd en prikkelbaar is. Maar hij is ook  actiever dan hij vroeger was en mede daardoor is er op dit moment onvoldoende reden om de heer A. gedwongen met medicatie te behandelen dan wel hem gedwongen te laten opnemen in een kliniek. Dit wordt door de behandelaar niet proportioneel geacht. 

Overwegingen en oordeel

De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat (toediening van) medicatie niet nodig is geweest.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Uit het verweerschrift en hetgeen besproken is tijdens de hoorzitting is naar voren gekomen dat omstreeks, of op 16 september 2022 door de behandelaren een beslissing is genomen ten aanzien van de toe te passen verplichte zorg, maar dat op dat moment is verzuimd een zogenoemde aanzeggingsbrief daaromtrent aan de heer A. uit te reiken. Nu hierdoor de formele besluitvormingsprocedure dienaangaande feitelijk niet is afgerond, kan de commissie niet anders beslissen dan de klacht gegrond te verklaren aangezien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.  Dit laat onverlet dat de klachtencommissie van oordeel is dat de zorgverantwoordelijke inhoudelijk gezien tot het aanvaardbare oordeel kon komen dat de heer A., gezien het toestandsbeeld en het ernstig nadeel, om over te gaan op medicatie onder verplichte zorg. 

Schadevergoeding
Nu de klacht gegrond zal worden verklaard, is er een grondslag voor een vordering tot schadevergoeding. In het klaagschrift heeft de heer A. te kennen gegeven bij een gegrondverklaring van zijn klacht zijn verzoek tot schadevergoeding met een nieuw document te onderbouwen. De commissie zal daarom zijn verzoek aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen standpunten dienaangaande schriftelijk naar voren te brengen.  

Beslissing

De commissie

  • verklaart de klacht gegrond.
  • houdt de behandeling van het verzoek tot schadevergoeding aan en stelt de heer A. in de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven van de gestelde schade waarop de instelling mag reageren. 

Deze beslissing is op 7 maart 2023 telefonisch aan alle betrokkenen medegedeeld.

 

Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken     

BESLISSING SCHADEVERGOEDING

op het verzoek tot schadevergoeding met kenmerk 2302-18 S van: 

de heer A., thans woonachtig in woonvorm G, onderdeel van H., bijgestaan door mevrouw C., patiëntenvertrouwenspersoon. 

Als verweerder is aangemerkt:

H, vertegenwoordigd door mevrouw J., geneesheer-directeur. 

De procedure 

Op 6 maart 2023 heeft de klachtencommissie (hierna: de commissie) een beslissing gegeven op de klacht van de heer A. van 15 februari 2023, door de klachtencommissie ontvangen op 16 februari 2023, met kenmerk 2302-18. Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de commissie naar de beslissing. De behandeling van het verzoek tot schadevergoeding heeft de commissie aangehouden. 

Voor de aangehaalde stukken verwijst de commissie naar de eerder genoemde beslissing van 6 maart 2022. Daarnaast heeft de commissie kennisgenomen van de schriftelijke onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding van mevrouw C., (hierna: pvp), gedateerd en ontvangen op 8 maart 2023, en de schriftelijke reactie daarop van mevrouw J. (hierna: de instelling), gedateerd  en ontvangen op 16 maart 2023. 

Samenvatting

De heer A. heeft een verzoek tot het vergoeden van schade ter hoogte van € 500,– ingediend. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding ten laste van H., gevestigd te E. toe en stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van 100,– 

De feiten 

Voor de weergave van de feiten verwijst de commissie naar de beslissing van 6 maart 2022. 

Het verzoek en het standpunt van klager

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 500,– voor de immateriële schade die de heer A. in de periode vanaf circa 16 september 2022 tot ongeveer een week erna als gevolg van een normschending heeft geleden. Namens de heer A. is  gesteld dat, aangezien de beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van medicatie niet op schrift is gesteld en/of niet is gemotiveerd, hem schade is berokkend. In de woorden van de heer A. is “sprake geweest van gevoelens van angst en onmacht”. In de week na 16 september 2022 heeft de heer A. meerdere keren medicatie moeten nemen, terwijl hij dit niet wilde. De heer A. was namelijk bang voor schade aan zijn gezondheid door de medicatie en hij heeft zeer onprettige herinneringen en gevoelens aan deze periode overgehouden. De heer A. verkeerde in de veronderstelling dat er sprake was van dwang. Door de onduidelijkheid omtrent zijn situatie heeft hij in een zeer onzekere situatie gezeten. De heer A. gaf direct aan dat hij de medicatie niet wilde, maar voelde zich bedreigd en heeft daarom de medicatie toch genomen. Daarnaast is de heer A. niet in kennis gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing om verplichte zorg uit te voeren en is hij onder andere niet gewezen op de mogelijkheid van advies en bijstand van de pvp. Doordat niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, zijn de heer A. deze mogelijkheden onthouden en is hij geschaad in zijn rechtspositie. Een schadevergoeding is daarom op zijn plaats.

Voor de normovertreding en de gevolgen hiervan voor de heer A. wordt onder andere verwezen naar het onderzoeksrapport van de Universiteit van Amsterdam “Schadevergoeding vragen aan een klachtencommissie als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; wat is billijk?” uit 2019. 

Voor de begroting en de hoogte van de schadevergoeding is aansluiting gezocht bij het zogenoemde ‘forfaitair stelsel 2.0’. 

Het standpunt van verweerder

De instelling voert – naar de kern genomen – het volgende aan. 

De instelling erkent dat de wettelijke voorschriften niet in acht zijn genomen en betreurt dit, maar is van mening dat deze beslissing inhoudelijk wel juist is geweest. 

Voor wat betreft de schadevergoeding verzoekt zij de commissie niet aan te sluiten bij het forfaitaire stelsel 2.0, zoals door de pvp verzocht. Dit forfaitaire stelsel wordt niet onderschreven door de Rechtspraak, onder meer omdat dit type zaken nauwelijks tot niet met elkaar te vergelijken is. De instelling verwijst daartoe naar de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 9 mei 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:2325) en een uitspraak van de Klachtencommissie GGNet en IrisZorg van 17 februari 2022. 

Alles overwegend acht de instelling een schadevergoeding ten bedrage van € 100,– redelijk en billijk en ook gangbaar in vergelijkbare zaken.

Overwegingen en oordeel

Op grond van artikel 10:11 Wet verplichte ggz (hierna Wvggz) verzoekt de heer A. de commissie hem een schadevergoeding toe te kennen als gevolg van een schending van artikel 8:9 van de Wvggz waarin onder andere is bepaald dat: “De zorgverantwoordelijke  een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging op schrift stelt en de beslissing van een schriftelijke motivering voorziet. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon”.  

De commissie overweegt als volgt. 

Bij beslissing van 6 maart 2022 heeft de commissie de klacht van de heer A. tegen de verplichte zorg in de vorm van medicatie gegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat omstreeks, of op 16 september 2022 door de behandelaren een beslissing is genomen ten aanzien van de toe te passen verplichte zorg in de vorm van medicatie, maar dat op dat moment is verzuimd een zogenoemde aanzeggingsbrief daaromtrent aan de heer A. uit te reiken. Nu hierdoor de formele besluitvormingsprocedure dienaangaande feitelijk niet is afgerond, heeft de commissie besloten de klacht gegrond te verklaren aangezien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. Dit laat overigens onverlet dat de klachtencommissie van oordeel is dat de zorgverantwoordelijke inhoudelijk gezien tot het aanvaardbare oordeel kon komen, gezien het toestandsbeeld van de heer A. en het ernstig nadeel, om over te gaan tot verplichte zorg in de vorm van medicatie. 

De commissie is verder van oordeel dat nu,  zoals in casu, niet voldaan is aan de eisen voor het toepassen van verplichte zorg en een betrokkene stelt dat hij daarvan nadeel heeft ondervonden, hij, analoog aan de uitspraak van de Hoge Raad hieromtrent (HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, r.o. 4.4) recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. In zodanig geval is immers aannemelijk dat betrokkene daarvan nadeel heeft ondervonden, in de vorm van onder andere spanning en frustratie. In casu heeft de heer A. naar het oordeel van de commissie bovendien ook zelf voldoende aannemelijk gemaakt dat hij last heeft gehad van gevoelens van angst, onmacht en rechteloosheid als gevolg van het feit dat hij niet op de juiste wijze (schriftelijk) is geïnformeerd door zijn behandelaar over (de motivering voor) de beslissing tot de toepassing van verplichte zorg in de vorm van medicatie, niet over de klachtwaardigheid van de beslissing van zijn behandelaar en evenmin van de mogelijkheid van advies en bijstand door de pvp. De commissie is tevens van oordeel dat de door de heer A. gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. 

Namens de heer A. is gesteld dat voor het begroten van de schade aansluiting moet worden gezocht bij het – forfaitaire – bedrag zoals genoemd in het forfaitaire  stelsel 2.0. Op basis hiervan is de schade begroot op € 500,– De commissie ziet geen aanleiding om voor de begroting van de schade aan te sluiten op het forfaitaire stelsel 2.0 en zal daarom een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekennen. 

Gelet op bovenstaande overwegingen en op grond van bestaande jurisprudentie acht de commissie een vergoeding ten bedrage van € 100,- redelijk en billijk. Dit bedrag is als volgt opgebouwd. De commissie kent allereerst € 50,- toe voor het niet op schrift stellen van de beslissing waarbij in aanmerking is genomen dat de heer A. op, of omstreeks 16 september 2022 niet -conform het bepaalde in artikel 8:9 Wvggz- schriftelijk is geïnformeerd over de beslissing van zijn behandelaar om hem verplichte zorg in de vorm van medicatie toe te dienen. Daarnaast kent de commissie € 50,-  toe voor de week na 16 september 2022 waarin de heer A. zich onder dwang gezet voelde om gedurende die periode de medicatie in te nemen. 

De beslissing

De commissie: 

  • wijst toe het verzoek tot schadevergoeding ten laste van H., gevestigd te E., ten bedrage van € 100,- (zegge honderd euro ) 

De beslissing is genomen door: mevrouw X, voorzitter en jurist,  mevrouw X, psychiater, en mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad, bijgestaan door mevrouw X, ambtelijk secretaris, en vastgesteld op 27 maart 2023.