Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 28 en 29 juni 2023, door de klachtencommissie ontvangen op 28 en 29 juni 2023, nummer 2306-81
Datum: 10 juli 2023
Inleiding
Mevrouw A. heeft op 28 en 29 juni 2023 klachten ingediend, die op 28 en 29 juni 2023 door de klachtencommissie zijn ontvangen. De klachtencommissie is vervolgens op 10 juli 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht(en) van mevrouw A..
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: mevrouw A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) (vervanger van de heer C., pvp).
Instelling: de heer D., psychiater;
mevrouw E., aios.
Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater (digitaal).
Ambtelijk secretaris: mevrouw X.
Mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad, was door ziekte afwezig; zij is voorafgaand en na de hoorzitting telefonisch bij de behandeling van de klacht betrokken.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- de schriftelijke reactie van mevrouw E. en de heer D. van 4 juli 2023;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A..
Mevrouw A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in haar medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot verplichte zorg in de vorm van opname en toediening van medicatie. De commissie komt tot het oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. De commissie wijst daarnaast het verzoek tot schadevergoeding af.
De feiten en omstandigheden
De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Mevrouw A. is een 26-jarige vrouw. In het zorgplan staat vermeld – voor zover van belang – dat mevrouw A. sinds haar 8e in beeld is bij jeugdzorg en dat het sinds begin 2020 slechter met haar ging. In december 2021 is zij gedwongen opgenomen in kliniek F., onderdeel van G., in verband met een paranoïde psychotisch toestandsbeeld en katatonie. Na een behandeling met medicatie kon zij met ontslag en is zij voor ambulante behandeling aangemeld bij het ACT. Mevrouw A. woont zelfstandig.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank H. ten aanzien van mevrouw A. een zorgmachtiging verleend voor – onder andere – opname en toediening van medicatie, voor de duur van twaalf maanden, dus tot en met 30 november 2023.
Mevrouw A. is op grond van de zorgmachtiging in juni 2023 opgenomen op de gesloten afdeling van F. en er is toen besloten haar te behandelen met intramusculaire antipsychotische medicatie.
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is mevrouw A. op 18 en 22 juni 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. In de schriftelijke kennisgevingen is onder meer opname en (toediening van) medicatie aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg; dit voor de duur van de zorgmachtiging.
De behandelaar komt in deze beslissingen verder tot het oordeel dat mevrouw A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft. Er is op dit moment geen vertegenwoordiger. G. zal zoeken naar een passende wettelijk vertegenwoordiger.
De klacht
De klacht van mevrouw A. richt zich tegen de volgende beslissingen/handelingen van de instellingen:
– verplichte zorg in de vorm van opname;
– verplichte zorg in de vorm van (toediening van) medicatie.
Schorsingsverzoek
Mevrouw A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissingen te schorsen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de instelling vervolgens voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de beslissing tot opname en (toediening van) medicatie niet geschorst kan worden. De commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een aparte beslissing, gedateerd 4 juli 2023, het schorsingsverzoek afgewezen.
Schadevergoeding
Mevrouw A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal zij dit met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
Mevrouw A. is het niet eens met het feit dat zij is opgenomen en zij wil evenmin dat zij injecties met medicatie krijgt.
Mevrouw A. vertelt dat zij onterecht is opgenomen. Zij licht toe dat het goed met haar ging in haar woning. De redenen die voor de opname worden gegeven kloppen niet en/of worden volgens mevrouw A. verkeerd geïnterpreteerd. Zo praat zij hard en er wordt dan gedacht dat zij schreeuwt maar dat is niet het geval. Verder is het zo dat zij last heeft van haar buren en niet andersom. Zij is bedreigd door haar buren en de wijkagent is toen gekomen en die was het met haar eens. Daarnaast lukt het haar prima om in haar eigen woning voor zichzelf te zorgen en haar eigen leven op te bouwen. Zij maakt daarbij graag haar eigen keuzes. Verder is het contact met haar familie ook prima, ook daar zijn geen problemen. Mevrouw A. is het dan ook niet eens met de opname en zij wil graag met ontslag.
Vervolgens merkt mevrouw A. op dat zij zo nodig medicatie in pilvorm wil slikken maar dat zij geen prikken wil. Zij heeft de voorgeschreven orale medicatie altijd genomen en zal dit blijven doen, ook in de thuissituatie. Zij vindt de prikken naar en vervelend en wil de medicatie niet op die manier toegediend krijgen.
Het standpunt van verweerder
De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de opname en de (toediening van) medicatie volstrekt noodzakelijk zijn. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de reden voor de opname was dat de ambulante behandelaren en de familie van mevrouw A. zagen dat het niet goed met haar ging. Er was onder andere sprake van ontregeling in de thuissituatie, mogelijk doordat zij de voorgeschreven orale medicatie niet altijd innam, en er was sprake van zorgmijding. Daarnaast werd gezien dat het mevrouw A. niet lukte om een stabiel leven op te bouwen. Na de opname op de afdeling zagen de behandelaren dat sprake was van een psychotisch toestandsbeeld en er deden zich afdelingsontwrichtende situaties voor. Zo was mevrouw A. verbaal dreigend naar anderen en het was niet mogelijk afspraken met haar te maken. Verder werd door de medewerkers op de afdeling gezien dat zij smokkelde met de voorgeschreven orale medicatie. Vervolgens is, mede na overleg met de ambulante behandelaren, besloten tot verplichte zorg in de vorm van toediening van medicatie (Cisordinol in prikvorm).
Het toestandsbeeld van mevrouw A. is vervolgens enigszins verbeterd. Zo kan zij weer vaker op de afdeling verblijven en daarnaast zijn haar vrijheden uitgebreid.
Overwegingen en oordeel
Mevrouw A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat verplichte zorg in de vorm van opname en toediening van medicatie niet nodig is.
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verteld acht de commissie het voldoende aannemelijk dat ten aanzien van mevrouw A. sprake is van een psychische stoornis als bedoeld in de Wvggz. Hoewel mevrouw A. zelf meent geen psychische stoornis te hebben, heeft de commissie geen reden om aan de juistheid van de door de behandelaars omschreven stoornis te twijfelen.
Er was daarnaast sprake van maatschappelijke teloorgang en/of levensgevaar voor haarzelf en/of ernstig nadeel voor anderen indien geen verbetering in het toestandsbeeld van mevrouw A. zou optreden. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van mevrouw A. als gevolg van haar psychische stoornis ernstig nadeel tot gevolg had. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft mevrouw A. zorg nodig.
Anders dan mevrouw A. betoogd heeft, is de commissie met betrekking tot de noodzaak van de behandeling van oordeel dat voldoende gebleken is dat mevrouw A. baat heeft bij de opname en de behandeling met medicatie. Deze is onder andere gericht op stabilisatie van het toestandsbeeld om zodoende een terugkeer naar haar woning mogelijk te maken. De behandelaars hebben naar het oordeel van de commissie verder voldoende gemotiveerd verklaard dat, onder andere in verband met de eerder geconstateerde ontrouw bij de inname van medicatie in tabletvorm, het noodzakelijk is de medicatie intramusculair toe te dienen. Uit de stukken valt verder op te maken dat mevrouw A. in het verleden goed gefunctioneerd heeft met de voorgeschreven medicatie en dat zij in staat was om zelfstandig te wonen. Het is de commissie niet gebleken dat het ernstig nadeel op dit moment op een andere (minder ingrijpende) manier kan worden afgewend. Op basis van het voorgaande oordeelt de commissie dat de behandelaars bij het nemen van de beslissing hebben voldaan aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat beide klachtonderdelen over de opname en de toediening van medicatie ongegrond moeten worden verklaard.
Schadevergoeding
Nu beide klachtonderdelen ongegrond worden verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding.
Beslissing
De commissie:
- verklaart beide klachtonderdelen ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
De beslissing is op 11 juli 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 20 juli 2023 aan betrokkenen verzonden