Klachtnummer: 23.09.458
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep
heeft het volgende overwogen en geoordeeld omtrent de klacht van:
NAAM
geboren op DATUM
hierna: klager,
thans verblijvende te INSTELLING
tegen
NAAM, psychiater
hierna te noemen: verweerder
verbonden aan de INSTELLING
PROCEDURE
Bij brief van NAAM heeft klager zich met bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon met een klacht gewend tot de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Het betreft een klacht op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz).
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift van DATUM;
- het verweerschrift van DATUM;
- stukken uit het dossier voor zover dat voor de behandeling van de klacht noodzakelijk is geweest.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op DATUM. Daar zijn verschenen klager, bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon, NAAM. Namens de instelling was aanwezig: NAAM, verpleegkundig specialist.
-
De feiten
Op DATUM is door de rechtbank PLAATS ten aanzien van klager een zorgmachtiging afgegeven voor de duur van 12 maanden.
Blijkens de aan de zorgmachtiging ten grondslag gelegde medische verklaring lijdt klager aan een psychische stoornis, te weten een psychotische decompensatie in het kader van een waansysteem ten gevolge van schizofrenie ofwel een schizoaffectieve stoornis. Voor klager veroorzaakt deze stoornis onmiddellijk ernstig nadeel.
De zorgverantwoordelijke heeft besloten tot het verlenen van verplichte zorg, onder meer in de vorm van de toediening van mediatie (3:2 lid 2 sub a) ter afwending van ernstig nadeel.
Bij beslissing van de geneesheer-directeur van DATUM is het verzoek van klager tot beëindiging van de verplichte zorg afgewezen.
-
De klacht en het standpunt van klager
Klager stelt dat hij al enkele maanden psychose vrij is. Hij hoort geen stemmen meer en de waan die tot maatschappelijk gevaar leidt is volgens klager verdwenen. Klager stelt graag te willen stoppen met de antipsychotica nu er nog zicht is op zijn doen en laten aangezien hij vermoedelijk binnen korte tijd naar een beschermde woonvorm kan. Hij heeft nooit baat gehad bij de antipsychotica en dit is ook terug te vinden in de rapportages vanuit de instelling. Klager heeft wel baat bij de rustgevende medicatie, maar stelt dat hij benadeeld wordt door het Cisordinol depot elke 2 weken.
-
De zienswijze van verweerders
Verweerder heeft – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Klager is lange tijd klinisch opgenomen en verblijft sinds korte tijd te INSTELLING. De reden van opname was een psychotisch toestandsbeeld waarin hij stemmen hoorde, hij verbleef bij zijn grootouders, die dit niet meer aankonden waardoor hij geen vaste woon- of verblijfsplaats meer had. Tevens ontstond er een waan waardoor hij een behandelaar lange tijd heeft gestalked. Klager heeft verschillende antipsychotica gehad. Hij heeft bij voortduring de wens gehad om de antipsychotica af te bouwen en te staken, omdat hij ervan overtuigd is op eigen kracht van de psychotische klachten af te kunnen komen. Bij verlaging van de antipsychotica vlamde de psychotische verschijnselen echter steeds weer op, dit heeft mede geleid tot de zeer lange opnameduur.
Op dit moment gaat het inderdaad beter met klager: hij heeft nu geen last van stemmen, hij ziet in dat er sprake is geweest van een waan waardoor hij een behandelaar is gaan stalken en geeft aan dit niet meer te zullen doen. Hij heeft een intake gehad voor een 1-persoons beschermde woonplek en het ziet er naar uit dat hij hier snel terecht kan. Dan kan hij in een eigen woning weer verder bouwen aan zijn herstel.
Aangezien de psychose steeds weer is opgevlamd bij verlaging en zeker bij stoppen van de antipsychotica, is het effectief, proportioneel en veilig om onder de zorgmachtiging de antipsychotica voort te zetten. Zonder de medicatie zal de psychose weer opvlammen en het huidige vooruitzicht, namelijk overgaan naar een 1-persoons beschermde woonplek niet door kunnen gaan. Juist het weer hebben van een eigen woonplek is zeer belangrijk.
-
De beoordeling
Op grond van artikel 8:9 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke, voor zover dit ter afwending van een uit psychische stoornis voortvloeiend ernstig nadeel noodzakelijk is, als uiterst middel beslissen tot het verlenen van verplichte ter uitvoering van een hier aan de orde zijnde zorgmachtiging.
De commissie acht het aannemelijk dat klager lijdt aan een psychische stoornis waarvoor behandeling met medicatie in beginsel geïndiceerd is. Als gevolg van deze stoornis ondervindt klager ernstig nadeel. Dit is volgens de commissie voornamelijk gelegen in het risico op maatschappelijke teloorgang en het risico om agressie over zichzelf af te roepen door zijn handelen vanuit een paranoïde waan. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft klager zorg nodig.
De commissie is van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder een behandeling met medicatie kan worden afgewend. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat de situatie van klager nu redelijk stabiel is en klager door kan stromen naar een (meer zelfstandige) woonvorm. Hoewel duidelijk is dat klager niet tevreden is over de medicatie en stelt hier geen baat bij te hebben, ziet de commissie daarin onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de behandeling met medicatie disproportioneel is en dat het verzet van klager gehonoreerd moet worden. De commissie acht het voortzetten van medicatie dan ook evenredig en, gezien de psychiatrische voorgeschiedenis, naar verwachting effectief.
-
Beslissing
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:
- verklaart de klacht ongegrond.
De beslissing is op DATUM gegeven door NAAM, voorzitter, NAAM, psychiater niet praktiserend, NAAM, psycholoog/verpleegkundige, bijgestaan door NAAM, ambtelijk secretaris, en ondertekend op DATUM.
NAAM
voorzitter
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen,
namens deze,
NAAM
ambtelijk secretaris
Beroep
Op grond van art. 10:7 Wvggz kan betrokkene, de vertegenwoordiger, de zorgaanbieder of een nabestaande van betrokkene onder de in art. 10:7 Wvggz genoemde voorwaarden tegen de uitspraak van de Klachtencommissie in beroep bij de rechter.