230217-11
KLACHTENCOMMISSIE PATIENTEN PARNASSIA
Beslissing d.d. DATUM naar aanleiding van de op DATUM bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep ingekomen klacht van
NAAM,
geboren op DATUM, te PLAATS;
thans verblijvende in INSTELLING;
bijgestaan door: NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon.
k l a g e r
-tegen-
NAAM, psychiater;
NAAM, arts in opleiding tot psychiater
verbonden aan INSTELLING.
v e r w e e r d e r s
1. De procedure
Bij brief van DATUM heeft klager met bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Voorts heeft klager op grond van art. 10:5 Wvggz een schorsingsverzoek ingediend.
Klager heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het klaagschrift DATUM;
– de schriftelijke reactie op de klacht van DATUM;
– de relevante stukken uit het dossier.
De klacht is behandeld op een zitting van de commissie op DATUM. Bij die gelegenheid zijn de volgende personen gehoord: klager, bijgestaan door NAAM (pvp), en namens verweerders NAAM (psychiater). Ter zitting was tevens een verpleegkundige van de afdeling aanwezig.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, stelt de commissie de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op DATUM heeft de burgemeester van PLAATS een crisismaatregel genomen. Uit de daarin ten grondslag liggende medische verklaring blijkt dat bij klager reeds enkele maanden sprake is van een psychotische stoornis met afwezig ziektebesef. Daarnaast is er sprake van een verstandelijke beperking als een gevolg van een aangeboren genetische afwijking (22q11 deletie syndroom).
Klager werd via de crisisdienst van INSTELLING op DATUM opgenomen op afdeling NAAM van de INSTELLING.
Op DATUM heeft de rechtbank van PLAATS (hierna: de rechtbank) de crisismaatregel voor de duur van drie maanden voortgezet.
Daarbij zijn de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen:
– Toedienen van medicatie alsmede het verrichten van controles;
– Andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
– Beperken van de bewegingsvrijheid;
– Uitoefenen van toezicht op betrokkene;
– Insluiten;
– Onderzoek aan lichaam of kleding;
– Onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
– Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
– Opnemen in een accommodatie.
Op DATUM werd de voortzetting van de crisismaatregel gewijzigd door een uitbreiding van toe te passen verplichte zorg in de vorm van beperken van bezoek.
Op DATUM heeft verweerder besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van:
– Het beperken van de bewegingsvrijheid;
– Het opnemen in een accommodatie.
Vervolgens heeft verweerder, op DATUM, een nieuwe beslissing als bedoeld in art. 8:9 Wvggz genomen en de Geneesheer-Directeur laten weten de volgende vormen van verplichte zorg te gaan verlenen:
– Het beperken van de bewegingsvrijheid;
– Het opnemen in een accommodatie;
– Het insluiten.
Op DATUM is in het kader van tijdelijk verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 e.v. Wvggz besloten tot het beperken van bezoek specifiek ten aanzien van het bezoek van klagers vader.
Op DATUM heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van:
– Het toedienen van medicatie;
– Het beperken van de bewegingsvrijheid;
– Het opnemen in een accommodatie.
Inmiddels is door de zorgverantwoordelijke een zorgmachtiging aangevraagd.
Klager heeft de commissie om schorsing gevraagd ten aanzien van de beslissing tot toediening van medicatie alsmede de beperking van het bezoek van klagers vader.
De behandelaar heeft reeds op DATUM laten weten te wachten met de toediening van medicatie tot de uitspraak van de klachtencommissie. De Geneesheer-Directeur heeft op DATUM geadviseerd de verplichte zorg in de vorm van het beperken van bezoek niet te schorsen. De commissie heeft dit advies opgevolgd en partijen daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht van klager richt zich tegen de beslissing van DATUM tijdelijk verplichte zorg waarin het bezoek wordt beperkt alsmede de beslissing van DATUM waarin de toediening van medicatie wordt aangezegd.
Volgens de arts zou het bezoek van klagers vader spanning bij hem oproepen en dat zou zijn behandeling niet ten goede komen. Klager is het hier niet mee eens en stelt helemaal geen behandeling nodig te hebben. In tegendeel, de opname geeft hem veel spanning. En dan is contact met zijn vader juist goed voor klager.
Sinds een week wordt aan klager dagelijks anti psychotische medicatie aangeboden die hij niet wil. Volgens klager wordt men daar ook steeds dwingender in, terwijl klager de medicatie bovendien niet nodig heeft, omdat hij niet ziek is. Ter zitting voegt klager toe door zijn moeder en zus vergiftigd te zijn, omdat ze flinke ruzie hadden.
Uit de brief van DATUM blijkt dat verweerders hem de medicatie verplicht willen geven en deze bij weigering per injectie zal worden toegediend.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat aan de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt het volgende aangevoerd.
Bij opname werd een psychotisch toestandsbeeld met vergiftigingswanen en desorganisatie gezien. Er was sprake van agitatie en dreigede agressie. Op de afdeling waren geen afspraken te maken met klager, waardoor hij aanvankelijk in de separeerruimte verpleegd moest worden. Klagers moeder, die ook mentor is, was het eens met het beleid van verweerders. De thuissituatie was volgens haar onhoudbaar geworden en er was al een aanloop van maanden met de huidige klachten. Er werd gestart met lorazepam waarop de agitatie iets afnam, maar de wanen bleven aanwezig. Klager kon in enkele dagen gemobiliseerd worden naar de afdeling. De crisismaatregel werd voortgezet door de rechter. Klager is ervan overtuigd dat zijn moeder en zus hem proberen te vergiftigen. Deze waan zorgt er voor dat klager geen contact met zijn moeder en zus wil. Dit zorgt er dan ook voor dat hem onvoldoende realiteit over de situatie kan worden geboden en het zorgt er ook voor dat er niet gewerkt kan worden aan een terugkeer naar zijn woonsituatie, namelijk bij zijn moeder en jongere zusje. Door de psychotische stoornis is sprake van ernstig nadeel dat bestaat uit agressie en maatschappelijke teloorgang. Om deze reden is er de afgelopen tijd geprobeerd om, na overleg met moeder, klager te overtuigen van het belang van de start met anti-psychotische medicatie. Er is voor aripiprazol gekozen gezien de 22q11 deletie. Tot op heden is er echter geen ziektebesef en weigert klager de medicatie en is om die reden verplichte zorg medicatie aangezegd. Op de afdeling heeft klager aanvankelijk wel bezoek ontvangen van zijn vader, met wie er de afgelopen tijd juist zeer weinig contact was. Tussen klagers ouders is er onenigheid over de inschatting van klagers ziekte en de behandeling. Klagers vader deelt dit ook met klager tijdens de bezoeken, waardoor klager zichtbaar meer gespannen is na het bezoek van zijn vader. Dit is ook meerdere keren met vader besproken, maar deze is het hier niet mee eens. Aanvankelijk is gepoogd het bezoek van vader onder begeleiding te laten lopen, maar bij dat bezoek overvraagt vader klager door hem documenten over mentorschap en bewind voering te laten tekenen, terwijl klager daar door zijn huidige waan juist niet op dit moment over zou moeten oordelen. Omdat zelfs begeleid bezoek van vader niet zorgen voor minder spanning is besloten het bezoek van vader te verbieden. Ander bezoek is niet verboden en via beperkt telefoonverkeer is er nog wel contact met vader. Dit beperken van het bezoek van klagers vader was aanvankelijk niet opgenomen in de voortzetting crisismaatregel, waarna deze is aangepast. Op dit moment is er nog sprake van een waan bij een man met een verstandelijke beperking bij een 22q11 deletie en dit zorg nog steeds voor dreigende agressie en maatschappelijke teloorgang.
5. De beoordeling
De klacht ziet op de uitvoeringsbeslissing tot het toedienen van medicatie alsmede de beslissing tot tijdelijk verplichte zorg in de vorm van het beperken van bezoek.
Allereerst en meer in het bijzonder overweegt de commissie dat de wet aan de uitvoering van verplichte zorg een groot aantal inhoudelijke en formele eisen stelt. Uit artikel 3:3 van de Wvggz volgt dat verplichte zorg verleend kan worden indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en
(a) er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
(b) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
(c) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en (d) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Het toedienen van medicatie
Ten aanzien van klager is op DATUM een crisismaatregel verleend welke is verlengd voor de duur van drie weken. Uit de daarin ten grondslag liggende medische verklaring blijkt dat bij klager reeds enkele maanden sprake is van een psychotische stoornis met afwezig ziektebesef. Daarnaast is er sprake van een verstandelijke beperking als een gevolg van een aangeboren genetische afwijking (22q11 deletie syndroom).
Als gevolg van deze stoornis veroorzaakt klager ernstig nadeel, door het bestaan van of het aanzienlijk risico op: agressie en maatschappelijke teloorgang.
De commissie is van oordeel dat het nadeel, waarvan nog steeds sprake is, zodanig ernstig is dat klager zorg nodig heeft. De commissie is voldoende overtuigd dat het ernstig nadeel op dit moment alleen kan worden voorkomen of afgewend door middel van anti psychotische medicatie. Ter zitting licht verweerder toe dat het met klager binnen de gestructureerde setting van de afdeling goed gaat, maar dat de waan nog onverminderd aanwezig is. Het streven is de psychose met behulp van anti psychotische medicatie te laten verdwijnen en vervolgens naar ontslag toe te kunnen werken. Verweerder heeft daarom op goede gronden kunnen besluiten tot het verlenen van verplichte zorg. Hoewel klager meent dat hij niet ziek is en de spanning voortkomt uit de ruzie tussen zijn ouders, brengt dit de commissie niet tot een ander oordeel nu van een dergelijk causaal verband niet, althans onvoldoende gebleken is. Nu klager, ondanks de noodzaak daartoe, tot op heden niet bereid was om de vereiste anti psychotische medicatie in te nemen, waarmee het ernstig nadeel weggenomen kan worden, resteert in dat geval geen andere mogelijkheid dan het onder dwang toedienen van medicatie. De commissie merkt tot slot op dat klager ter zitting heeft opgemerkt dat indien de commissie van oordeel is dat klager toch medicatie nodig heeft, die dan in tabletvorm wenst. Gebleken is dat deze toedieningsvorm eveneens de voorkeur van verweerders geniet.
Dit klachtonderdeel acht de commissie ongegrond.
Het beperken van het bezoek van klagers vader
Ter zitting heeft klager betoogd dat het bezoek van klager en de dagelijkse telefoongesprekken klager juist goed doen. Klager ervaart steun van zijn vader en weerspreekt gespannen te worden door die bezoeken. Daarnaast zou klagers vader het beste met hem voor hebben en zijn het juist zijn moeder en zus die uitgesloten zouden moeten worden van het bezoek. De commissie gaat hier niet in mee. Op basis van de stukken en hetgeen hierover ter zitting door verweerder is aangevoerd oordeelt de commissie dat het bezoek van klagers vader een dusdanige negatieve invloed op klager heeft waardoor de spanning bij klager toeneemt. Bovendien is de commissie overtuigd dat een bezoek van klagers vader de genezing van de waan in de weg staat, doordat de cognities bij de waan dan worden gevoed. Aangezien het verminderen van de waan noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden, is gebleken dat geen andere mogelijkheid rest. Voorts is gebleken dat minder ingrijpende alternatieven, zoals uitleg aan vader en begeleid bezoek van vader, vooralsnog niet leiden tot het gewenste effect. Het beperken van het bezoek is gebaseerd op artikel 8:11 van de Wvggz, omdat de voortzetting van de crisismaatregel daar op dat moment niet in voorzag. Overeenkomstig genoemd artikel mag in een noodsituatie verplichte zorg waarin de voortzetting van de crisismaatregel als hier aan de orde niet voorziet, tijdelijke zorg worden verleend voor de duur van maximaal drie dagen.
Anders dan klager heeft betoogd, ziet de commissie in de stukken voldoende aanknopingspunten dat sprake was van een noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 van de Wvggz. Naar het oordeel van de commissie zijn verweerders erin geslaagd aannemelijk te maken dat de ontstane noodsituatie op dat moment niet anders dan met deze vorm van verplichte zorg afgewend moest worden temeer omdat klager duidelijk kenbaar maakte niet bereid te zijn het bezoek van vader op vrijwillige basis te staken.
De conclusie luidt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
6. De beslissing
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:
– verklaart de klacht op beide onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater niet-praktiserend, lid, mr. NAAM, lid, bijgestaan door mr. NAAM, niet-ambtelijk waarnemend secretaris, en vastgesteld op DATUM.
mr. NAAM mr. NAAM
Voorzitter niet-ambtelijk waarnemend secretaris
De voorzitter is verhinderd de uitspraak de ondertekenen.