De klachtencommissie (hierna te noemen de commissie) heeft kennis genomen van de klacht van de heer <naam klager>, (hierna te noemen klager), wonende te <woonplaats>. De klacht richt zich tegen het besluit verlenen verplichte zorg door middel van medicatie, genomen door de heer <naam psychiater>, psychiater en de heer <naam algemeen arts>, algemeen arts (hierna gezamenlijk te noemen verweerder 1).
Verloop procedure
– Klachtenformulier met bijlage van <naam klager>, ontvangen op 10 mei 2023;
– Verweerschrift van <namen verweerders 1>, ontvangen op 22 mei 2023;
– Dossierstukken, ontvangen op 23 mei 2023.
De commissie heeft met toestemming van klager inzage gehad in de stukken uit zijn medische dossier die relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
Bij de klacht is een verzoek tot schorsing van de verplichte medicatie ingediend. Klager ontvangt zijn medicatie door middel van een depot. Na ontvangst van de klacht op 10 mei 2023, is diezelfde dag contact gezocht met verweerder 1 en daarna ook met <naam patiëntenvertrouwenspersoon>, patiëntenvertrouwenspersoon. Verweerder 1 was niet op de hoogte van de klacht en wilde graag in gesprek gaan over de klacht over de medicatie. Op 12 mei 2023 heeft <naam patiëntenvertrouwenspersoon> laten weten dat klager niet in gesprek wilde met verweerder 1 en zijn klacht aan de klachtencommissie wilde voorleggen. Op 11 mei 2023 heeft klager zijn depot ontvangen, het volgende depot staat gepland voor 25 mei 2023. Gezien het depot is feitelijke schorsing niet (meer) aan de orde. Partijen zijn telefonisch geïnformeerd dat de commissie uitspraak zal doen voor het volgende depot op 25 mei 2023.
De hoorzitting heeft digitaal plaatsgevonden op 24 mei 2023, waarbij klager en verweerders in de gelegenheid zijn gesteld een mondelinge toelichting te geven. Klager is, ondanks tijdige uitnodiging, zonder afmelding niet verschenen.
Het dictum van de uitspraak van de commissie is op 24 mei 2023 per e-mail aan partijen medegedeeld.
Ontvankelijkheid
De commissie oordeelt dat klachtonderdeel 1 (de klacht over de verplichte zorg door middel van medicatie) ontvankelijk is, op grond van art. 10.1 Wvggz jo. 10.3 sub f Wvggz en de klachtenregeling Wvggz van GGNet.
De klacht
Klachtonderdeel 1
De klacht richt zich tegen de verplichte zorg door middel van medicatie. Aan het begin van de opname bij <instelling 2> is klager beloofd dat de medicatie zou worden afgebouwd. De medicatie werd echter verhoogd (van 0,5 mg naar 1,0 mg) en daarnaast moest klager ook nog twee andere middelen (Olanzapine en Lorazepam) erbij gaan gebruiken. Klager is het hier niet mee eens en vindt dit manipulatie. Inmiddels wordt de medicatie wel verminderd.
Schadevergoeding
Klager verzoekt om vergoeding van de schade die hij als gevolg van het verlenen van de verplichte zorg geleden heeft.
Het verweer
In het verweer is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Klachtonderdeel 1
Verweerder 1 licht toe dat klager vanuit <naam instelling 1> is overgeplaatst naar FPA<naam afdeling instelling 2>. Vanuit <instelling 1> kwam het verzoek om mee te denken met de behandelaren daar, aangezien de behandeling bij <naam instelling 1> was vastgelopen. Het medicatiebeleid is door de behandelaren van <naam instelling 1> vastgesteld en verweerder 1 heeft dit medicatiebeleid voortgezet. Vanwege de aanhoudende dreigende houding van klager is door verweerder 1 besloten om orale anti-psychotica toe te voegen aan de medicatie. Klager was het hier niet mee eens, maar de heer <naam algemeen arts> heeft klager kunnen motiveren om de medicatie toch in te nemen. Verweerder 1 heeft daarbij geen (verder) verzet bij klager waargenomen.
Verweerder 1 bevestigt dat er sprake is geweest van miscommunicatie over het afbouwen van de medicatie. Er was door een collega psychiater besproken dat het depot gestopt zou worden, maar dit was niet aan de orde. De heer <naam algemeen arts> heeft dit met klager besproken en toegelicht.
Inmiddels is klager sinds een week weer thuis en de behandeling is weer aan <naam instelling 1> overgedragen.
Overwegingen en conclusies
De commissie komt, gelet op de stukken en het besprokene tijdens de hoorzitting, tot de volgende overwegingen en conclusies.
Klachtonderdeel 1
De commissie overweegt dat er door de rechter op 17 februari 2023 met betrekking tot klager een zorgmachtiging is afgegeven voor de duur van vier maanden, vanwege een psychiatrische stoornis (schizofreniespectrum en andere psychische stoornissen) en daar uit voortkomend risico op ernstig nadeel (onder andere ernstig psychische schade, oproepen van agressie van anderen). Op basis hiervan is behandeling van de psychische stoornis mogelijk, ook als klager daar niet vrijwillig aan mee wil werken en/of niet mee instemt.
Klager was overgeplaatst vanuit <naam instelling 1> vanwege het vastlopen van de behandeling aldaar. De commissie is van oordeel dat verweerder 1, vanwege de aanhoudende agressieve houding van klager, in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder behandeling met (aanvullende, anti-psychotische) medicatie kon en kan worden afgewend. Verweerder 1 heeft hierin volgens de bij deze diagnose behorende richtlijnen en de behandelstandaard gehandeld, passend bij het actuele ziektebeeld.
De commissie constateert op basis van hetgeen in de rapportages wordt vermeld en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gekomen, dat verweerder 1 wel degelijk met klager in gesprek is gegaan over de medicatie, de uitkomst van die gesprekken is echter niet geweest zoals klager hoopte of wenste.
De commissie ziet daarnaast dat er door verweerder 1 geïnvesteerd is in een goed contact met
klager. De commissie ziet geen aanwijzingen dat verweerder 1 ten aanzien van de medicatie onzorgvuldig heeft gehandeld. De commissie acht de verplichte zorg met medicatie inhoudelijk juist en ook proportioneel, subsidiair en doelmatig.
Overweging ten overvloede
De commissie betreurt het dat klager ondanks tijdige uitnodiging door de ambtelijk secretaris en de inspanningen van de patiëntenvertrouwenspersoon, niet aanwezig was bij de hoorzitting. Zowel de klachtencommissie als verweerders hebben zich ingezet om een hoorzitting te organiseren en hebben tijd vrijgemaakt om daarbij aanwezig te zijn. Naar oordeel van de commissie getuigt het van weinig respect voor de betrokken partijen om een klachtprocedure te starten en zonder afmelding of excuses niet te verschijnen bij de hoorzitting.
Oordeel
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen beide klachtonderdelen ongegrond.
Op 24 mei 2023 vastgesteld door de commissie:
De heer mr. J. Blok, voorzitter;
De heer G.V.J. Thomas, psychiater;
Mevrouw I. de Val, algemeen lid op voordracht van de Cliëntenraad.
Namens de commissie:
i.o.
Mw. M.T. Averesch-Wilbrink
ambtelijk secretaris
Verzonden d.d. 26 mei 2023
Klachtonderdeel 1:
Tegen een uitspraak van de klachtencommissie kan op grond van art. 10:7 Wvggz beroep worden ingesteld bij de Rechtbank binnen zes weken na kennisneming van de uitspraak.