Klacht over vier vormen van verplichte zorg en over wilsonbekwaamheid


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken   

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 26 april 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 26 april 2023, nummer 2304-48

Datum: 15 mei 2023

Inleiding

De Klachtencommissie is op 15 mei 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., gedateerd 26 april 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 26 april 2023. 

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Mevrouw A. heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie. Er heeft bemiddeling plaatsgevonden op 4 mei 2023. Dit heeft niet geleid tot het wegnemen van de klacht.

Aanwezig

Klager: mevrouw A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon;
de heer C., mentor.

Instelling: mevrouw D., Psychiater;
de afdelingsarts.  

Klachtencommissie: X, voorzitter, jurist;
X, psychiater;
X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.    

Ambtelijk secretaris: X. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A..

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klaagster zich niet kan vinden in het besluit tot toediening van medicatie, beperking van bewegingsvrijheid, het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, opnemen in een accommodatie en wilsonbekwaamheid.

De commissie komt tot het oordeel dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Het verzoek van klaagster tot vergoeding van haar schade wordt afgewezen. 

De feiten en omstandigheden 

Op grond van de stukken en hetgeen partijen ter zitting over en weer hebben verklaard, stelt de commissie – voor zover van belang – de volgende feitelijke gang van zaken vast. 

Bij beschikking van 20 maart 2023 heeft de rechtbank E., locatie F., ten aanzien van mevrouw A. een zorgmachtiging verleend, waarin onder andere ‘toedienen van medicatie’, ‘beperken van de bewegingsvrijheid’, ‘aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’ en ‘opnemen in een accommodatie’ zijn opgenomen als vormen van verplichte zorg. De zorgmachtiging geldt tot en met 20 september 2023. 

Krachtens voornoemde beslissing wordt aan mevrouw A. zorg verleend door Kliniek G. te H. (hierna: de instelling).

Bij brief van 25 april 2023 heeft de zorgverantwoordelijke, de heer J. (hierna: de zorgverantwoordelijke) aan mevrouw A. bericht dat hij heeft besloten per die datum onder meer de volgende vormen van verplichte zorg aan mevrouw A. te gaan verlenen: ‘het toedienen van medicatie’, ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, het aanbrengen van beperkingen’ en ‘het opnemen in een accommodatie’. De zorgverantwoordelijke heeft in die brief, onder andere het volgende vermeld: (alle citaten alleen voor zover van belang en inclusief spel- en typefouten)

“Er is bij u sprake van ARDN (alcohol-related developmental disorder), een stoornis in het gebruik van cocaïne en het vermoeden op een psychiatrische stoornis. De verplichte zorg is nodig om te voorkomen dat u een terugval krijgt in gebruik, gaat zwerven, psychotisch wordt en in een toestand komt waarbij u niet goed in uw levensbehoeften kan voorzien. Bovendien wordt u dan kwetsbaar voor misbruik door anderen.”

In het medisch dossier staat met betrekking tot de wilsbekwaamheid het volgende vermeld: 

In gesprekken tussen pte en behandelaren waaronder werd zij geconfronteerd met de zeer zorgelijke voorvallen in haar voorgeschiedenis.: herhaaldelijk ondervoed en vervuild aangetroffen, langdurig gillend op straat en in haar woning zijn aangetroffen, herhaaldelijk dakloosheid, herhaaldelijk contacten met politie. Pte kan de ernst van deze zaken niet onderkennen of bagatelliseert ze. Het is ons opgevallen dat het haar tot heden niet lukt om inzicht of overzicht te krijgen aangaande de opeenvolging van zorgelijke voorvallen Dit onvermogen komt onzes inziens voort vanuit een neurocognitieve aandoening (ARND) in combinatie met een schizofreniespectrum stoornis. Dat leidt tot de inschatting dat pte informatie aangaande haar situatie uw situatie en behandeling onvoldoende tot zich kan nemen, deze informatie onvoldoende kan waarderen noch overzien, noch deze informatie afdoende goed kan wegen in haar belang. Daarmee achten wij haar momenteel wilsonbekwaam ten aanzien van haar psychische en sociaal-maatschappelijke toestand en behandeling […]”

De klacht en het standpunt van mevrouw A. 

Mevrouw A. stelt zich op het standpunt dat de in de brief van 25 april 2023 genoemde vormen van verplichte zorg niet mogen worden verleend. Hiertoe heeft mevrouw A. – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis die haar ernstig nadeel doet veroorzaken. Mevrouw A. voelt zich zowel geestelijk als fysiek goed. Mevrouw A. wil leren omgaan met haar verslaving -maar niet in een klinische setting- zeker nu zij al geruime tijd clean is. Een verblijf op een hoog beveiligde afdeling ervaart mevrouw A. als onrechtvaardig en bovendien voelt zij zich hier niet thuis. Mevrouw A. weet zelf wat goed voor haar is. Dat zij door de zorgverantwoordelijke wilsonbekwaam is verklaard, is daarom niet terecht. De suggestie dat mannen misbruik van haar maken, strookt niet met de waarheid. Ook om die reden is het verlenen van verplichte zorg helemaal niet nodig. 

Schadevergoedingsverzoek

Als gevolg van het verlenen van verplichte zorg stelt mevrouw A. schade te hebben geleden. Bij een gegrondverklaring van haar klacht(en) zal mevrouw A. het verzoek daartoe nader onderbouwen. 

Het standpunt van de instelling 

Door de zorgverantwoordelijke is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat mevrouw A. is gediagnosticeerd met een psychische stoornis. Mevrouw A. is bekend met terugkerende psychotische klachten, een cognitieve stoornis vanuit ARND en een stoornis in het gebruik van middelen. Vanuit haar psychische stoornis veroorzaakt mevrouw A. ernstig nadeel dat in een ambulante setting niet, althans niet afdoende, kon worden afgewend. Een opname op een gesloten afdeling is noodzakelijk voor diagnostiek, behandeling en om terugval in drugsgebruik te voorkomen. Het is noodzakelijk dat mevrouw A. antipsychotische medicatie gebruikt ter stabilisatie van het psychisch toestandsbeeld. De behandeling vindt in een verplicht kader plaats omdat mevrouw A. niet bereid is om de medicatie vrijwillig in te nemen. Het ontbreekt mevrouw A. aan ziektebesef en ziekte-inzicht, om welke reden mevrouw A. wilsonbekwaam is verklaard ter zake van het verlenen van verplichte zorg. 

De beoordeling 

De klacht is gericht tegen de beslissing van 25 april 2023 waarin aan mevrouw A. is medegedeeld dat aan haar per die datum verplichte zorg zal worden verleend in de vorm van toedienen van medicatie, beperken van de bewegingsvrijheid, aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’, beperken van bezoek en opnemen in een accommodatie. Volgens de zorgverantwoordelijke kan mevrouw A. niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake van het verlenen van zorg. 

De commissie slaat bij de beoordeling van de klachten acht op het volgend juridisch kader. Uit artikel 3:3 Wvggz volgt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz kan nemen wanneer – mits wordt voldaan aan de vereisten van artikel 8:9 lid 1 Wvggz – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Deze beslissing moet bovendien voldoen aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in die zin dat er (1) geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid, (2) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven zijn met het beoogde effect, (3) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is en (4) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. 

Ten aanzien van de vaststelling van wilsbekwaamheid 

In de Wvggz is tot uitdrukking gebracht dat er evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder stoornis. Het al dan niet bestaan van wilsbekwaamheid moet zoveel mogelijk worden beoordeeld per concrete beslissing, waarbij het uitgangspunt is dat betrokkene wilsbekwaam is. Het gaat dan om de actuele vermogens van betrokkene en of hij/zij de relevante informatie kan verwerken die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de gevolgen van die beslissing kan overzien. 

Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgverantwoordelijke voldoende aannemelijk gemaakt dat, anders dan door mevrouw A. is betoogd, mevrouw A. ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing niet in staat kon worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake de in die beslissing opgenomen vormen van verplichte zorg en dat aldus haar geestelijke vermogens op dat moment onvoldoende waren in relatie tot het nemen van een beslissing tot zorg. Maar ook op basis van het huidige toestandsbeeld heeft mevrouw A. naar het oordeel van de commissie nog onvoldoende inzicht in de gevolgen van haar keuzes. 

De commissie acht het klachtonderdeel ongegrond. 

Ten aanzien van de toediening van medicatie 

Mevrouw A. betwist het bestaan van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. Ter zitting verklaart mevrouw A. dat zij uit ervaring heel goed weet wanneer zij wel of niet psychotisch is. Momenteel ervaart mevrouw A. geen psychotische klachten. Een behandeling met medicatie, als een van de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg, is daarom niet nodig. 

De Rechtbank E. heeft in haar beschikking van 25 april 2023 echter reeds op basis van de medische verklaring van een onafhankelijk psychiater vastgesteld dat mevrouw A. lijdt aan een psychische stoornis. De commissie neemt deze vaststelling over. 

Tevens stelt de commissie vast dat het gedrag van mevrouw A. als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel zoals vermeld in het feitenoverzicht. 

De commissie is verder van oordeel dat door en namens de zorgverantwoordelijke voldoende aannemelijk is gemaakt dat mevrouw A. baat heeft bij een behandeling met antipsychotica, in die zin dat het ernstig nadeel daarmee kan worden afgewend. Zonder deze behandeling zal zij volgens de zorgverantwoordelijke weer snel destabiliseren. Een behandeling in een vrijwillig kader acht de commissie op dit moment niet mogelijk omdat mevrouw A. zich hiertegen zal blijven verzetten. Ter zitting heeft zij weliswaar verklaard bereid te zijn om de medicatie op vrijwillige basis in te nemen, maar óók dat zij zich daartegen zal verzetten omdat zij vindt dat zij die niet nodig heeft. De commissie concludeert hieruit dat geen sprake is van een voldoende basis voor een vrijwillige behandeling. Namens de zorgverantwoordelijke is ter zitting door de aanwezige psychiater en afdelingsarts echter verklaard dat wanneer de onderzoeken naar de diagnostiek zijn afgerond -dit zal naar verwachting rond 22 mei 2023 zijn-  met mevrouw A. kan worden gesproken over het al dan niet tijdelijk stoppen met de medicatie. Maar voor nu, zo begrijpt de commissie, is het van belang dat mevrouw A. niet decompenseert, en aldus de behandeling wordt voortgezet. 

De commissie acht het klachtonderdeel ongegrond. 

Ten aanzien van de opname 

Voor de klacht tegen de opname wordt net als bij de klacht tegen toediening medicatie door mevrouw A. aangevoerd dat er geen sprake is van stoornis gerelateerd ernstig nadeel. Maar ook dat zij prima in een ambulant kader behandeld kan worden. Mevrouw A. ziet daarom niet in dat zij opgenomen moet worden op een gesloten afdeling, waar ze zich bovendien niet thuis voelt. 

De zorgverantwoordelijke acht een opname in het kader van diagnostisch onderzoek wel noodzakelijk. De opname is ook nodig om te voorkomen dat mevrouw A. terugvalt in middelengebruik. Gebleken is dat bij mevrouw A. (mede) als gevolg van middelengebruik de psychotische klachten toenemen. Tevens beïnvloedt middelengebruik de uitkomsten van de diagnostische onderzoeken waardoor deze onvoldoende betrouwbaar zijn. Een behandeling in een ambulante setting is volgens de zorgverantwoordelijke vooralsnog geen alternatief voor de klinische opname. Dit is meermaals geprobeerd, maar omdat mevrouw A. lange tijd onvindbaar was en contacten afhield, is de hulpverlening niet echt van de grond gekomen. De behandelsetting maakt het mogelijk dat mevrouw A. haar leven opnieuw vorm kan geven zonder dat zij terugvalt in middelengebruik of decompenseert. Hieruit volgt voor de commissie voldoende de noodzaak voor een klinische behandelsetting.  

De commissie acht het klachtonderdeel ongegrond. 

Ten aanzien van de beperking van de bewegingsvrijheid 

In de klachtbrief heeft mevrouw A. te kennen gegeven dat zij zich zal houden aan de afdelingsregels en dat zij niet van plan is om weg te lopen en/of middelen te zullen gaan gebruiken. Er is dan ook geen reden om haar te beperken tot een verblijf op een gesloten afdeling. 

Naar de commissie begrijpt is de beperking ingegeven door het feit dat mevrouw A. zich mogelijk zal onttrekken aan de opname en zal terugvallen in middelengebruik. Het is van belang dat inzicht wordt verkregen in haar intelligentieprofiel, haar kwaliteiten en beperkingen en haar sociaal-emotionele ontwikkeling zodat de behandeling zo volledig mogelijk aansluit op de zorgbehoeftes van mevrouw A.. Bovendien is het doen van diagnostisch onderzoek belangrijk in het kader van doorstroming naar een RIBW. Evenals de zorgverantwoordelijke, is de commissie van oordeel dat mevrouw A. er belang bij heeft dat zij abstinent blijft van middelen en zich niet onttrekt aan de opname. De commissie acht de kans op onttrekking en terugval bij onbeperkte vrijheden niet uitgesloten. De commissie vindt de beperking van de bewegingsvrijheden daarom terecht. Dat mevrouw A. al geruime tijd abstinent is van middelen maakt dit niet anders. 

De commissie acht het klachtonderdeel ongegrond. 

Ten aanzien van het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’

Mevrouw A. is het er niet mee eens dat haar post en communicatiemiddelen worden ingenomen. Het controleren van de spullen is voor mevrouw A. minder bezwaarlijk. 

De zorgverantwoordelijke voert aan dat er recent een tas met goederen als gift aan mevrouw A. op de afdeling is achtergelaten. Deze tas is afkomstig van een man die op dat moment nog niet door de screening was gekomen. Ook wilde hij meerdere keren toegang tot de afdeling zodat hij contact met mevrouw A. kon hebben. Gezien het feit dat mannen misbruik van mevrouw A. maken en de betreffende persoon nog niet volledig gescreend was, is hem de toegang tot de afdeling ontzegd. In de tas bevond zich onder andere een telefoon met camera die uitbuiting (digitale prostitutie) op afstand mogelijk maakt. Na screening en kennismaking kan er volgens de zorgverantwoordelijke een nieuwe afweging worden gemaakt. Mevrouw A. kan ondanks de aan haar opgelegde beperking wel gebruikmaken van de afdelingstelefoon en internet met volledige toegang tot sociale media etc.

De commissie is er voldoende van overtuigd geraakt dat de aan mevrouw A. opgelegde beperking noodzakelijk is om ernstig nadeel voor mevrouw A. te voorkomen. Op grond van de overgelegde stukken komt de commissie tot de conclusie dat er (sterke) aanwijzingen zijn die duiden op seksuele uitbuiting van mevrouw A., en dat de man die zich bij de kliniek had gemeld, niet het beste met mevrouw A. voor had. De commissie vindt dat mevrouw A. daarom tegen zichzelf beschermd moet worden. De omstandigheid dat mevrouw A. seksuele uitbuiting ontkent, brengt de commissie, gelet op het hiervoor vermelde, niet tot een ander standpunt. 

De commissie acht het klachtonderdeel ongegrond. 

Schadevergoeding 

Omdat de door mevrouw A. ingediende klachten ongegrond worden verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding. De commissie zal het verzoek om een schadevergoeding afwijzen. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af

Deze beslissing is op 16 mei 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 26 mei 2023 verzonden.