De klachtencommissie (hierna te noemen: de commissie) heeft kennis genomen van de klacht van de heer <naam klager>, (hierna te noemen: klager), verblijvende in FPA <naam afdeling>, te <naam woonplaats>. De klacht richt zich tegen het besluit tot overplaatsing en het niet hebben van vrijheden.
Verloop procedure
– Klachtbrief van de heer <naam vader van klager> (vader van klager), ontvangen op
25 november 2022;
– Klachtbrief van de heer <naam klager> (klager), ontvangen op 29 november 2022;
– Verweerschrift met bijlagen van de heer <naam waarnemend psychiater> en mevrouw <naam AIOS>, ontvangen op 8 december 2022;
– Dossierstukken van mevrouw <naam AIOS>, ontvangen op
5 en 8 december 2022.
De commissie heeft met toestemming van klager inzage gehad in de stukken uit zijn behandeldossier die relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
Bij de klacht is een verzoek ingediend tot schorsing van het besluit tot overplaatsing. Omdat er nog geen zicht was op de datum van overplaatsing en de verwachting werd uitgesproken dat dit niet op korte termijn zou plaatsvinden, is er vooralsnog geen beslissing op het schorsingsverzoek genomen. Partijen zijn hiervan op 5 december 2022 telefonisch in kennis gesteld.
Als verweerders zijn opgetreden op de heer <naam waarnemend psychiater>, (waarnemend psychiater bij afwezigheid van de behandelend psychiater mevrouw <naam behandelend psychiater>, en mevrouw <naam AIOS>, AIOS die met ingang van november jl. de coördinerend behandelaar is (hierna te noemen: verweerders).
De hoorzitting heeft op locatie plaatsgevonden op 14 december 2022. Hierbij waren via beeldbellen aanwezig een van verweerders en twee leden van de klachtencommissie. Klager en verweerders zijn in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven en hebben vragen van de commissie beantwoord. Klager werd bijgestaan door zijn vader, de heer <naam vader van klager> en door de heer <naam patiëntenvertrouwenspersoon>, patiëntenvertrouwenspersoon (hierna: de pvp). Verweerders werden bijgestaan door mevrouw <naam juriste> (juriste). Daarnaast was mevrouw <naam manager>, manager FPA <naam afdeling> aanwezig als toehoorder.
Ontvankelijkheid
De commissie verklaart de klacht over de (tijdelijke) overplaatsing naar de FPK <naam instelling 1> en het niet hebben van vrijheden in die periode ontvankelijk op grond van art. 13 Wkkgz (de zorgaanbieder treft een regeling voor klachtafhandeling) i.s.m. de Klachtenregeling patiënten en familieleden GGNet en de klacht met betrekking tot voorgenomen overplaatsing naar FPA <naam instelling 2> en het sinds 9 november niet hebben van vrijheden, ontvankelijk op grond van art. 10.1 Wvggz jo. 10.3 sub l Wvggz en de klachtenregeling Wvggz van GGNet.
Voor de overwegingen en conclusies met betrekking tot het op de klacht van toepassing zijnde rechtsregime zie verder.
Feiten
De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten:
– Op 21 juni 2022 is klager opgenomen op FPA <naam afdeling> in het kader van een lopende zorgmachtiging waar een forensisch indicatiebesluit van DJI, afdeling DIZ d.d. 22 juni 2022 bij is gekomen op grond van schorsing voorlopige hechtenis vanaf 18 mei 2022 (art. 80 Sv)
– Een verlenging van de zorgmachtiging is door de Rechtbank Gelderland op 24 juni 2022 afgegeven voor de duur van 12 maanden. De vormen van verplichte zorg die in deze machtiging zijn opgenomen betreffen: “het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische behandelmaatregelen; het beperken van de bewegingsvrijheid; insluiten; het uitoefenen van toezicht op betrokkene; onderzoek aan kleding of lichaam; onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen; het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen; het opnemen in een accommodatie, alle voor de duur van twaalf maanden.”
– Op 29 juli 2022 heeft Rechtbank Gelderland aan klager een TBS met voorwaarden opgelegd vanwege twee zedendelicten. De voor de klachtprocedure relevante voorwaarden uit dit vonnis betreffen: “3) Betrokkene Iaat zich opnemen in FPA <naam afdeling> van GGNet of soortgelijke
zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. Feitelijk zet hij de behandeling die in het kader van schorsing preventieve hechtenis gestart is voort. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling
geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de
behandeling…’’ en “7) Betrokkene heeft geen contact met de slachtoffers in deze strafzaak, <naam 2> en <naam 2>, zolang de reclassering dat nodig vindt.”.
– Op 12 augustus 2022 vernemen de behandelaren dat een van de slachtoffers van het indexdelict waarvoor de TBS met voorwaarden is opgelegd, verblijft op een locatie van GGNet op het terrein in <naam woonplaats>. Na een overleg d.d. 23 augustus 2022 tussen de behandelaren van klager en die van het slachtoffer wordt geconcludeerd dat het verblijf van klager bij FPA <naam afdeling> niet voortgezet kan worden en dat overplaatsing aangewezen is. De onderbouwing is verderop onder ‘het verweer’ vermeld.
– Op 3 oktober 2022 is klager overgeplaatst naar de FPK <naam instelling 1> en op 7 november 2022 volgde terugplaatsing naar FPA <naam afdeling>. De ontslagbrief van FPK <naam instelling 1> d.d. 2 november vermeldt, kort weergegeven, dat een instabiel toestandsbeeld en het ontbreken van vertrouwen in de FPK bij klager en zijn vader, een behandeling aldaar onmogelijk maken;
– Bij terugkeer op FPA <naam afdeling> is klager terstond aangemeld voor een spoedindicatie voor een overplaatsing naar een andere FPA en hij is vervolgens op de wachtlijst geplaatst van FPA <naam instelling 2>;
– Behandelaar en zorgverantwoordelijke mevrouw <naam behandelend psychiater> heeft na de terugplaatsing op 9 november 2022 een beslissing ex art. 8.9 Wvggz genomen met betrekking tot het toepassen van: opnemen in een accommodatie en aanbrengen beperkingen het eigen leven in te richten. Het is de commissie niet gebleken dat er voor deze datum al een op de zorgmachtiging gebaseerd artikel 8.9 Wvggz beslissing over de toepassing van verplichte zorg is genomen.
De klacht
De klacht richt zich tegen 1) de (tijdelijke) overplaatsing per 3 oktober 2022 naar de FPK <naam instelling 1> en 2) de voorgenomen overplaatsing naar de FPA <naam instelling 2> en het feit dat klager gedurende deze periode geen vrijheden naar buiten heeft.
Klager is het, zakelijk en verkort weergegeven, niet eens met het argument van verweerders dat de aanwezigheid van het slachtoffer op het terrein van <naam woonplaats> maakt dat hij hier geen verdere behandeling zou kunnen krijgen en dat hij al lange tijd geen vrijheden en verlof heeft. Klager voert aan dat het terrein groot genoeg is en dat hij elk contact met de betreffende persoon uit de weg zal gaan. In het vonnis is een contactverbod als voorwaarde opgenomen en dat is niet hetzelfde als een locatieverbod (wat verweerders er nu van maken). Er kunnen volgens klager afspraken gemaakt worden over de bewegingsvrijheid met inachtneming van het contactverbod.
Klager en zijn vader geven de voorkeur aan behandeling en verblijf in FPA <naam afdeling> vanwege de reistijd van vader naar zijn zoon. Klager beschouwt <naam woonplaats> als zijn regio, hij was al langer cliënt van GGNet en is hier in de buurt ingeschreven voor een huurwoning en hij ontvangt een uitkering. De reistijd voor vader vanuit <naam woonplaats> naar <naam woonplaats instelling 1> of <naam woonplaats instelling 2> wordt als te belastend ervaren. Klager heeft behalve zijn vader verder geen sociale e/o netwerkcontacten.
Na de overplaatsing naar de FPK <naam instelling 1> bemerkte klager dat er daar een veel strenger regime gold dan op FPA <naam afdeling>. Er werden spullen van hem ingenomen en hij kreeg geen vooruitzicht op vrijheden en verlof, wat hem vooraf wel was toegezegd. Klager stelt dat hij hierdoor overvallen werd. Achteraf werd het klager pas duidelijk dat het om een FPK ging, en aangevoerd wordt dat dat geen ‘soortgelijke instelling’ is als een FPA. Klager weet niet wat hem straks te wachten staat in <naam instelling 2> maar door zijn ervaring in <naam instelling 1> heeft hij er geen vertrouwen meer in. Met een plaatsing in de omgeving <naam woonplaats> zou volgens de vader van klager waarschijnlijk wel ingestemd worden.
De pvp betoogt dat klager niet alleen een forensische titel (TBS met voorwaarden) heeft maar dat er ook een zorgmachtiging ex Wvggz van kracht is waar een beslissing ex art. 8.9 Wvggz op is gebaseerd die verplicht tot verblijf in de accommodatie zonder vrijheden buiten de instelling. De zorgaanbieder heeft vanwege de Wvggz-zorgmachtiging een zorgplicht, en een besluit tot overplaatsing valt in die situatie onder het bereik van art. 8:16 Wvggz met het daarbij behorende Wvggz klachtrecht.
Het verweer
In het verweer is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Volgens verweerders wordt de rechtspositie van klager bepaald door art. 9.1 lid 2 Wvggz en de Wet Forensische Zorg. De wetgever heeft, na het in artikel 9.1 lid 2 Wvggz van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 9:2 Wvggz, dat gaat over vrijheden, verlof en overplaatsing, dit artikel niet bij de limitatieve klachtgronden van art. 10:3 Wvggz vermeld. Tegen een besluit tot overplaatsing van klager staat derhalve geen Wvggz klachtmogelijk open. Aanvankelijk is in het verweerschrift daarom tot niet-ontvankelijkheid geconcludeerd; ter zitting is dat standpunt bijgesteld naar dat er voor klager wel een Wkkgz klachtmogelijkheid zal moeten zijn. De Wkkgz klacht dient in dat geval volgens verweerders ongegrond verklaard te worden.
Nadat aan klager een TBS met voorwaarden was opgelegd werd bericht ontvangen dat een van de slachtoffers op wie dat vonnis betrekking heeft, op het terrein te <naam woonplaats> verblijft. Op
23 augustus 2022 heeft overleg tussen de behandelaren van klager en die van het slachtoffer plaatsgevonden. Zij kwamen gezamenlijk tot de conclusie dat het vanwege die situatie niet mogelijk is voor klager om binnen de behandeling vrijheden op te gaan bouwen en te kunnen resocialiseren.
Er heeft terzake van de beslissing om over te plaatsen een belangenafweging plaatsgevonden. Het belang van het slachtoffer is dat zij niet wordt geconfronteerd met klager. Alleen al de wetenschap dat hij hier verblijft levert bij haar spanningen op en is nadelig voor haar toestand en welbevinden. Er geldt vanuit het vonnis een contactverbod en het is niet uit te sluiten dat zij elkaar tegenkomen. Ook klager kan tengevolge van de situatie (weer) ontregelen, ook als hij contact zal trachten te vermijden. Het is voorts in het belang van klager dat hij als onderdeel van een behandeling zal kunnen resocialiseren, hetgeen in deze situatie dus niet kan. De reclassering deelt dit standpunt van verweerders.
Klager staat niet open voor gesprekken met zijn behandelaren over de situatie of over het delict: de spanning loopt dan op bij klager en hij loopt het gesprek uit. Gezien het toestandsbeeld achten verweerders het risico op decompensatie zeer aanwezig. Het is in zijn belang elders een nieuwe start te kunnen maken.
Verweerders verklaren dat voorafgaand aan de overplaatsing klager informatie heeft ontvangen over de ontvangende locatie. De reclassering bereidt een overplaatsing ook voor met de betrokkene. Er vindt vanuit FPA <naam afdeling> altijd warme overdracht naar de ontvangende zorgaanbieder plaatst, dat is gebruikelijk.
Verweerders hebben er wel begrip voor dat klager in deze regio wil blijven, maar dit is gezien de omstandigheden niet haalbaar. Een overplaatsing naar een andere FPA is daarom het best passend. In het vonnis wordt gesproken over ‘opname in FPA <naam afdeling> of soortgelijke instelling’. FPA <naam afdeling> moet worden gezien als voorkeursinstelling maar nu dat gezien de omstandigheden niet kan, is er ruimte om een andere passende plek te zoeken.
Dat er een Wvggz zorgmachtiging naast de strafrechtelijke titel wordt aangevraagd en een art. 8:9 Wvggz besluit wordt genomen is volgens verweerder de heer <naam waarnemend psychiater> een veelvoorkomende, nagenoeg standaardpraktijk op FPA <naam afdeling> omdat lang niet alle zorg op basis van vrijwilligheid kan plaatsvinden. Mevrouw <naam AIOS> is pas sinds de terugkeer van klager op FPA <naam afdeling> in november betrokken en kan geen uitspraken doen over handelen en beslissingen van voor die tijd.
Overwegingen en conclusies
Juridisch kader
De commissie overweegt dat klager vanwege een veroordeling tot een TBS met voorwaarden (art. 38 WvSr.) een forensische patiënt is als bedoeld in art. 1.1. Wet forensische zorg en dat tevens een zorgmachtiging ex Wvggz op hem van toepassing is.
Waar voorheen onder de wet Bopz samenloop van deze twee wettelijke regimes (TBS en Bopz) vanwege een arrest van de Hoge Raad (HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5555) (in beginsel) onmogelijk was, lijkt dit met de komst van de nieuwe regelingen Wvggz en WFZ niet langer het geval te zijn. De door de heer <naam waarnemend psychiater> geschetste huidige praktijk in FPA <naam afdeling> bevestigt dat beeld.
De Wvggz bevat in hoofdstuk 9 voorts bijzondere bepalingen ten aanzien van personen aan wie een straf of een maatregel is opgelegd en die worden geplaatst in een Wvggz accommodatie.
Artikel 9.1. maakt onderscheid tussen degenen aan wie de rechter de vrijheidsbenemende maatregel (tbs met verpleging of PIJ) heeft opgelegd (lid 1) en overige forensische patienten ex art. 1.1. Wfz, die met hun instemming in een accommodatie verblijven (lid 2). Voor de in lid 2 genoemde personen geldt slechts een beperkt deel van de Wvggz, te weten de artikelen 8:14, 8:15, 9:2[1] en 9:9 waarbij hoofdstuk 10 (Klachtenprocedure en schadevergoeding) van overeenkomstige toepassing is verklaard op ingevolge die artikelen genomen beslissingen.
De toelichting van de wetgever bij art. 9:1 lid 2 jo. art. 9:2 Wvggz vermeldt dat de in 9.2. Wvggz omschreven procedure voor verlof, ontslag en overplaatsing (evenwel) alleen geldt voor personen met een vrijheidsbenemende justitiële titel en dat voor het overige de externe rechtspositie van forensische cliënten zal voortvloeien uit “vigerende wetgeving op het terrein van justitie’ zijnde de beginselenwetten gevangeniswezen, TBS en justitiële jeugdinrichtingen, de Wet forensische zorg, het Wetboek van Strafvordering en/of het Wetboek van Strafrecht”. De rechtspraktijk is volgens de commissie echter niet zo eenduidig als in deze toelichting(en) geïmpliceerd wordt.
De Wet Forensische zorg bevat procedureregels voor plaatsing, overplaatsing en overbrenging maar richt zich daarbij op de rechtsbetrekking tussen zorgaanbieders en het ministerie van Justitie, en niet op de rechtspositie of enige rechtsbescherming van de forensische patiënt. In het Handboek forensische zorg van het uitvoeringsorgaan DJI-dFZ vermeldt hoofdstuk 4.7 hierover:
Bezwaar- en beroepsprocedure plaatsing
“De rechtsbescherming van de justitiabele is als volgt geregeld:
Bij de voorwaardelijke sancties met zorg, dient de justitiabele uitdrukkelijk in te stemmen met de
voorwaarde en feitelijk mee te werken aan de tenuitvoerlegging ervan. Indien de justitiabele bezwaar heeft tegen de wijze waarop de tenuitvoerlegging van de voorwaarde plaatsvindt, kan hij om wijziging van de voorwaarde verzoeken. (..)”
Dit Handboek is echter geen formele rechtsbron en gaat nergens in op het vraagstuk van de situatie van samenloop met de Wvggz.
Met betrekking tot het vraagstuk van de samenloop meldt Vlaardingerbroek[2]: “Plaatsing van forensische patiënten in een accommodatie is mogelijk ex art. 6.7 Wfz bij voorkeur op basis van hun instemming. Is er echter op grond van de psychische stoornis aanleiding om betrokkene in een accommodatie te plaatsen en stemt deze daar niet mee in, dan kan een zorgmachtiging worden aangevraagd. (…) Voor forensische patiënten die met een zorgmachtiging in een accommodatie zijn opgenomen, geldt dat hun rechtspositie bepaald wordt door die zorgmachtiging.”
Beoordeling klacht voorgenomen overplaatsing FPA <naam instelling 2>
De commissie overweegt dat klager de facto sinds zijn verblijf in FPK <naam instelling 1> niet meer aan te merken is als ‘forensische patiënt die met instemming in een accommodatie verblijft’ (waar art. 9:1 lid 2 Wvgg op ziet) en evenmin als ‘justitiabele die uitdrukkelijk heeft ingestemd met de voorwaarde en die feitelijk meewerkt aan de tenuitvoerlegging ervan (zoals omschreven in het handboek van DJI). De commissie overweegt dat het gebrek aan instemming en medewerking van klager vooralsnog voor de reclassering en FPA <naam afdeling> geen aanleiding zijn geweest om terug te verwijzen naar de Rechtspraak voor nadere beoordeling van de voorwaarden. Wel was dit voor de zorgverantwoordelijke reden om per 9 november jl. een art. 8.9 Wvggz beslissing te nemen strekkende tot verplichte opname in een accommodatie en beperking van de vrijheid het eigen leven in te richten. De commissie concludeert dat door het nemen van deze beslissing er in juridisch/rechtspositioneel opzicht een wijziging is ontstaan en, zoals ook Vlaardingerbroek stelt, zie hiervoor, gaat er vanuit dat op klager zijn overplaatsing vanaf 9 november jl. (ook) de Wvggz van toepassing is vanwege de art. 8.9 Wvggz beslissing strekkende tot verplichte opname in de accommodatie (zonder vrijheden naar buiten). Daarmee zal naar oordeel van de commissie een overplaatsing die na die datum plaatsvindt zowel binnen het kader van de Wfz als de Wvggz (art. 8:16 Wvggz) moeten vorm krijgen.
Op inhoud acht de commissie het voorgenomen overplaatsingsbesluit naar FPA <naam instelling 2> (een soortgelijke instelling als FPA <naam afdeling>) een te rechtvaardigen besluit waarbij de belangen reeds zorgvuldig zijn afgewogen en klager van rechtsbescherming in de vorm van bijstand pvp en het Wvggz klachtrecht gebruik heeft kunnen maken. Het belang van het slachtoffer is daarbij zwaarwegender geacht dan de langere reistijd van vader. Van klager mag gevergd worden rekening met het slachtofferbelang te houden en dat hij zich meer openstelt voor de opvattingen en aanwijzingen van zijn behandelaren terzake. Dat een contactverbod uit een strafrechtelijk vonnis niet tevens een locatieverbod inhoudt, doet daar niet aan af.
Beoordeling klacht (tijdelijke) overplaatsing FPK <naam instelling 1>
Nu de commissie niet gebleken is van voorafgaand verzet van klager tegen de overplaatsing naar de FPK <naam instelling 1>, wordt deze geacht destijds wel met instemming en medewerking te hebben plaatsgevonden. In juridisch opzicht sec binnen de TBS voorwaarden en zonder samenloop met een art. 8.9 Wvggz beslissing. De klacht over die (tijdelijke) overplaatsing schaart de commissie onder het algemene Wkkgz klachtrecht en niet onder de Wvggz.
Hierbij is de commissie vervolgens dan kritisch over het feit dat klager ondanks een warme overdracht-nauwelijks geïnformeerd bleek over het feit dat hij naar een instelling met een zwaarder beveiligingsniveau ging en wat dat voor impact had. De commissie heeft van verweerders ook geen verklaring ontvangen voor de overplaatsing naar een instelling met een hoger beveiligingsniveau. Ook over het risico dat hij liep en nog loopt, bij een weigerachtige houding ten aanzien van de diverse behandelinterventies (gesprekken, medicatie, bloedcontroles) lijkt klager niet of nauwelijks geïnformeerd. De commissie komt het voor dat hier geen sprake was van informed consent of shared decision zoals de WGBO voorstaat.
Oordeel
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klacht met betrekking tot de overplaatsing naar FPK <naam instelling 1> een Wkggz klacht, die gegrond is vanwege onvoldoende informatieverstrekking.
De commissie acht op grond van bovenstaande overwegingen de klacht met betrekking tot de voorgenomen overplaatsing naar FPA <naam instelling 2> een Wvggz klacht die ongegrond is nu hier een zorgvuldige belangenafweging aan ten grondslag heeft gelegen.
Op 14 december 2022 vastgesteld door de commissie:
Mw. mr. L. Bos, voorzitter;
Dhr. E. Lemmen, psychiater;
Mw. I. de Val, algemeen lid op voordracht van de Cliëntenraad.
Namens de commissie:
i.o.
Mw. M.T. Averesch-Wilbrink
ambtelijk secretaris
Verzonden d.d. 21 december 2022
Wkkgz klacht (overplaatsing naar FPK <naam instelling 1>): Deze uitspraak wordt naar de Raad van Bestuur van GGNet gestuurd. Zij komt binnen vier weken met een reactie op deze uitspraak. Indien klager het niet eens is met de reactie van de Raad van Bestuur, kan hij zijn klacht voorleggen aan de Geschillencommissie Zorg. Dit kan via het online formulier op de site: www.degeschillencommissiezorg.nl of door het formulier op de site downloaden en per post versturen. Let op: aan deze procedure zijn kosten verbonden.
Wvggz klachtonderdeel (overplaatsingsvoornemen naar FPA <naam instelling 2>): Tegen een uitspraak van de klachtencommissie kan op grond van art. 10:7 Wvggz beroep worden ingesteld bij de Rechtbank binnen zes weken na kennisneming van de uitspraak.
[1] Waarbij art. 9:2 aan dit rijtje is toegevoegd bij nota van wijziging TK vergaderjaar 2018–2019, 35 087, nr. 8, aanpassingswet 35 087, nr. A, 9 juli 2019
[2] Vlaardingerbroek, Tekst en Commentaar PFR, art 9:1 Wvggz