Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 7 maart 2023, door de klachtencommissie ontvangen op 4 april 2023, nummer 2304-40
Datum: 17 april 2023
Inleiding
De heer A. heeft op 7 maart 2023 een klacht ingediend, die hij op 15 maart 2023 heeft ingetrokken. Vervolgens heeft de heer A. zijn klacht opnieuw ingediend, die door de klachtencommissie op 4 april 2023 is ontvangen.
De klachtencommissie is op 11 april 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A.. De beslissing is op 11 april 2023 aangehouden en de instelling is in de gelegenheid gesteld om aanvullend verweer te voeren. Vervolgens is de klachtencommissie op 17 april 2023 wederom bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: de heer A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).
Instelling: de heer C., psychiater van F. (via de telefoon);
D., de persoonlijk begeleider van de heer A.
Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater, voorgedragen door X(via een beeld-belverbinding);
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.
Ambtelijk secretaris: X.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- de schriftelijke reactie van de heer C. van 5 april 2023 met een aanvulling van 13 april 2023;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..
De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot opname, toediening van medicatie, controle op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen, onderzoek van de verblijfsruimte en het opleggen van een kamerprogramma/insluiting. De commissie komt tot het oordeel dat het klachtonderdeel inzake het onderzoek van de verblijfsruimte gegrond is; de overige klachtonderdelen oordeelt de commissie ongegrond. De commissie wijst daarnaast het verzoek tot schadevergoeding af.
De feiten en omstandigheden
De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De heer A. is een 23-jarige man met, voor zover bekend, een blanco psychiatrische voorgeschiedenis, die op 22 februari 2023 op grond van een crisismaatregel is aangemeld bij de E. nadat hij in verwarde toestand op straat werd aangetroffen. De heer A. is vervolgens op 24 februari 2023 gedwongen opgenomen op een afdeling van F., hierna genoemd: de instelling.
Volgens de beschikbare gegevens heeft de heer A. een moeizame relatie met zijn ouders en was hij voorafgaand aan de opname enkele maanden dakloos; soms sliep hij bij een tante en/of in een auto. Na de opname hebben zich op de afdeling meerdere incidenten voorgedaan en zijn behandelaren komen tot de conclusie dat bij de heer A. sprake is van een manische psychose, waarschijnlijk in het kader van een nog niet eerder gediagnosticeerde bipolaire I stoornis in combinatie met cannabisgebruik (en mede als gevolg van slaapdeprivatie).
Op 24 februari 2023 is de heer A. door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz op grond van de crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgeving is onder andere ‘opname, toediening van medicatie, controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen en insluiting’ aangekruist als de aan hem te verlenen vormen van verplichte zorg.
Verder komt de behandelaar op basis van onderzoek tot het oordeel dat de heer A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft. Er is geen wettelijke vertegenwoordiger en F. zal hiernaar op zoek gaan.
Op 27 februari 2023 is het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel toegewezen door de Rechtbank G. voor een periode van drie weken. De beschikking vermeldt onder andere als vormen van verplichte zorg, voor zover hier van belang: opname, toediening van medicatie, controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen, onderzoek van de verblijfsruimte en insluiting.
De klacht
De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende beslissingen/handelingen van de instellingen:
- de gedwongen opname;
- de toediening van medicatie;
- het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
- het onderzoek van de verblijfsruimte;
- het opleggen van een kamerprogramma/insluiting.
Schadevergoeding
De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
De heer A. is het niet eens met zijn opname; deze was niet nodig.
Verder heeft hij opgemerkt dat hij op 6 maart 2023 een dubbele, dan wel driedubbele dosering medicatie aangeboden heeft gekregen. Hij had voorafgaand hieraan juist met de psychiater afgesproken dat de medicatie zou worden afgebouwd, maar toen hij om duidelijkheid hierover vroeg, kreeg hij geen antwoord.
Vervolgens heeft de heer A. opgemerkt dat hij op 7 maart 2023 ontbijt wilde maken, maar dat hij op dat moment direct te horen kreeg dat hij naar zijn kamer moest. Hij verbleef daar vervolgens een groot deel van de dag terwijl hij niets te eten kreeg. Daarnaast is hij verplicht om een UC te doen. Volgens de heer A. was de uitslag van de test negatief. Daarna heeft hij die dag nog meerdere keren urine moeten afgeven, is hij gecontroleerd op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen en is zijn kamer doorzocht. De heer A. vindt dat hierdoor zijn privacy is geschonden en hij is het niet eens met deze gebeurtenissen.
Ten aanzien van het feit dat er twee zakjes drugs bij hem zijn aangetroffen heeft de heer A. aangegeven dat deze zakjes niet van hem waren; hij heeft ze alleen maar op verzoek van een medecliënt bewaard.
De heer A. heeft tevens opgemerkt dat hij op 7 maart ten onrechte meerdere injecties toegediend heeft gekregen terwijl hij in een extra beveiligde kamer (hierna EBK) was ingesloten. Dit is gedaan in de aanwezigheid van een C-team. Volgens de heer A. was daar helemaal geen aanleiding en noodzaak toe. De heer A. was op dat moment, zoals hij het zelf omschrijft, ‘opgefokt’ maar hij was zeker niet agressief en het was dan ook niet nodig dat hij deze injecties kreeg. In het verlengde hiervan heeft de heer A. opgemerkt dat de medicatie hem heel hardhandig is toegediend; ook dit was niet nodig. De heer A. heeft nog steeds last op/van de plek waar dit is gebeurd.
Daarnaast heeft de heer A. opgemerkt dat de rapportages van 6, 7 en 8 maart 2023 zijn opgesteld door medewerkers die op dat moment geen dienst hadden. De heer A. vindt dit op zijn zachtst gezegd vreemd.
Tot slot heeft de pvp opgemerkt dat in de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg van 24 februari 2023 het ‘onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen’ niet is aangekruist. De pvp vraagt zich dan ook af op welke grond de controle heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van verweerder
De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de gedwongen opname, de toediening van medicatie, het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen; het onderzoek van de verblijfsruimte en het opleggen van een kamerprogramma volstrekt noodzakelijk waren. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. bij diens opname verward gedrag vertoonde met gevaar voor zichzelf en anderen, waarna hij op 22 februari 2023 is opgenomen op de E. Op 24 februari 2023 is hij opgenomen op de afdeling van F. Er was sprake van een manische psychose waarbij hij dermate agressief gedrag vertoonde dat hij ‘s middags is overgebracht naar de afzonderingsruimte. Nadat de heer A. medicatie voorgeschreven had gekregen leek zijn toestandsbeeld te verbeteren, echter vanaf 27 februari 2023 liep de spanning op waarna de dosis is verhoogd. Nadat bleek dat de heer A. de voorgeschreven medicatie niet volledig innam of weigerde, is besloten over te gaan tot het toedienen van depotmedicatie (Cisordinol IM).
In de nacht van 6 op 7 maart 2023 roken de behandelaren van de heer A. een wietlucht vanuit de kamer van de heer A.. De behandelaren hebben hem toen niet wakker gemaakt maar in de ochtend van 7 maart 2023 is besloten bij de heer A. een UC te doen. In eerste instantie lukte dit niet. Daarnaast bleek geen samenwerking met de heer A. mogelijk, waarna is besloten hem over te brengen naar een EBK. In de EBK vertoonde de heer A. agressief gedrag waarna is besloten hem met een C-team ingrijpmedicatie toe te dienen, te weten Cisordinol Acutard IM en Temesta IM. Omdat het toestandsbeeld van de heer A. toen onverhoopt niet snel genoeg verbeterde, heeft hij enkele uren later nog een keer Temesta IM toegediend gekregen. In verband met suïcidale uitspraken heeft hij een scheurhemd gekregen in de EBK. Bij het ontdoen van zijn sokken kwamen er twee zakjes hasj tevoorschijn, in totaal 4 mg. Hierna is de kamer van de heer A. doorzocht waarbij onder andere een leeg zakje, een bommetje (waarschijnlijk speed) en een restant van een joint zijn aangetroffen. Er is tevens een UC gedaan die positief bleek. In dit verband is door de verweerder opgemerkt dat waarschijnlijk in de beleving van de heer A. meerdere keren om een UC is gevraagd, maar dit had ermee te maken dat het de heer A. een aantal keer niet lukte om urine voor onderzoek af te geven. Daarnaast is opgemerkt dat de behandelaren begrijpen dat het vervelend is om een UC onder toezicht te doen, maar dat dit de afspraken zijn. Op 8 maart 2023 heeft de heer A. zijn gebruikelijke depot Cisordinol IM toegediend gekregen. Voor een nadere beschrijving van de gebeurtenissen is tevens verwezen naar de rapportages waarbij is opgemerkt dat deze zijn opgesteld door de ‘aanwezige’ medewerkers van de afdeling.
Desgevraagd heeft de behandelaar van de heer A. tijdens de hoorzitting opgemerkt dat de verblijfsruimte van de heer A. conform de geldende afdelingsregels is onderzocht.
Het toestandsbeeld van de heer A. is vervolgens verbeterd waarna hij in april 2023 is overgeplaatst naar kliniek H. en waar de heer A. ten tijde van de hoorzitting op 17 april 2023 nog verbleef.
Overwegingen en oordeel
De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat de gedwongen opname, de toediening van medicatie, het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen; het onderzoek van de verblijfsruimte en het opleggen van een kamerprogramma niet nodig waren.
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt.
Ten aanzien van de gedwongen opname
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verteld is volgens de commissie gebleken dat de heer A. op het moment van opname leed aan een psychotische stoornis. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose.
Er was daarnaast sprake van levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, acute maatschappelijke teloorgang, het oproepen van agressie van anderen en het in gevaar zijn van de algemene veiligheid van personen en/of goederen indien geen verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. zou optreden. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel tot gevolg had. Ter afwending van dit ernstig nadeel had de heer A. zorg nodig.
De commissie is verder van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder opname in een instelling kon worden afgewend. Het viel niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende behandeling het ernstige nadeel had kunnen wegnemen.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht over de opname ongegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van de toediening van medicatie; het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen; onderzoek van de verblijfsruimte; en het opleggen van een kamerprogramma/insluiting.
Blijkens de rapportages werd in de kamer van de heer A. in de nacht van 6 op 7 maart 2023 een wietlucht waargenomen waarna hij, de volgende dag, onderzocht is en geconstateerd werd dat hij positief was op het gebruik van drugs. Tevens is toen zijn kamer doorzocht waarbij onder andere drugs is aangetroffen. Het drugsgebruik heeft er volgens de behandelaren toe geleid dat de heer A. verward gedrag vertoonde en agressief werd. Hierdoor is de heer A. ingesloten geweest en heeft hij op 7 maart 2023 met behulp van het C-team (ingrijp)medicatie toegediend gekregen. Omdat de heer A. zich toen suïcidaal uitte is besloten hem te ontdoen van zijn kleding en hem een scheurhemd aan te trekken. Op het moment dat de heer A. zijn sokken uitdeed zijn hier twee zakjes drugs in aangetroffen. Hoewel de commissie zich kan voorstellen dat de heer A. nare herinneringen heeft aan de diverse handelingen en hoewel hij zelf vindt dat hij zich ‘alleen maar opgefokt’ gedroeg is de commissie, gezien hetgeen hierover beschreven staat in de rapportages, van oordeel dat het gedrag van de heer A. dermate ernstig was, dat het begrijpelijk is dat de medewerkers van de instelling de hierboven genoemde beslissing(en) hebben genomen. De commissie is van oordeel dat door het (agressieve) gedrag van de heer A. het gevaar voor de medewerkers alsook voor de heer A. zelf, niet zonder de controle op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen, het onderzoek van de verblijfsruimte, de toediening van medicatie en het opleggen van een kamerprogramma/de insluiting kon worden afgewend.
Volledigheidshalve merkt de commissie in dit kader op dat, hoewel de heer A. stelt dat er rapportages zijn opgesteld door medewerkers die de betreffende dag(en) niet aanwezig waren, zij geen aanleiding ziet om (de inhoud van) de rapportages in twijfel te trekken.
Het geheel overziend oordeelt de commissie de hierboven genoemde klachtonderdelen in zoverre ongegrond.
Echter, zoals hierboven reeds is opgemerkt dient de behandeling blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. De commissie heeft in dat kader kennisgenomen van de beslissing van 24 april 2023 waarin, voor zover relevant, de opname, de toediening van medicatie, het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen en het opleggen van een kamerprogramma/insluiting zijn aangekruist. Het onderzoek van de verblijfsruimte is evenwel niet aangekruist. Ter zitting heeft de behandelaar opgemerkt dat dit onderzoek is uitgevoerd op grond van bepalingen in de afdelingsregels van de instelling. De commissie heeft de afdelings/huisregels vervolgens opgevraagd bij de instelling, maar na ontvangst en bestudering hiervan is gebleken dat hierin geen bepaling is opgenomen op grond waarvan ‘onderzoek van de verblijfsruimte’ kan worden uitgevoerd. De commissie oordeelt dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
Schadevergoeding
Hoewel het vierde klachtonderdeel gegrond is verklaard, ziet de commissie geen aanleiding een nadere onderbouwing van de mogelijke, door de heer A. geleden schade te vragen. De reden dat dit klachtonderdeel door de commissie gegrond is verklaard komt door het enkele feit dat er ten onrechte geen ‘kruisje’ is gezet in de schriftelijke beslissing van 24 februari 2023 bij het kopje ‘onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en voorwerpen’. De commissie is echter van mening dat de heer A. hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Hij heeft immers een schriftelijke beslissing ontvangen waarmee hem gemotiveerd een aantal vormen van verplichte zorg is aangezegd en hij is tevens deugdelijk geïnformeerd over de mogelijkheid een klacht in te dienen. De commissie wijst het verzoek tot schadevergoeding dan ook af.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klachtonderdelen één, twee drie en vijf ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel vier gegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.