Klacht tegen opname en medicatie: ongegrond


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 29 juni 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 29 juni 2023 nummer 2306-84

Datum: 17 juli 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 17 juli 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 29 juni 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op  29 juni 2023.

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Instelling: mevrouw C., verpleegkundig specialist GGZ, regiebehandelaar in kliniek D.;
mevrouw E., arts-assistent (kliniek D.);
de heer F., casemanager en verpleegkundige FACT-team;
een co-assistent;
een begeleider van de afdeling.

Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: mevrouw X.

De heer F.  was via een digitale verbinding in de zitting aanwezig. 

Stukken

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;
  2. het verweerschrift;
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot

1)  opname;
2)  toediening van antipsychotische medicatie (depot).                   .

De commissie komt tot het oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. 

De feiten en omstandigheden

Bij beschikking van 5 juni 2023 heeft de Rechtbank G. (hierna: de rechtbank) ten aanzien van de heer A. een (aansluitende) zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, dus tot en met 5 juni 2024. Volgens deze zorgmachtiging is onder meer het toedienen van medicatie een toegestane vorm van verplichte zorg. Ook is een opname in een accommodatie toegestaan voor telkens maximaal drie maanden, maar slechts in het geval dat de heer A. ernstig (psychotisch) ontregelt en het ernstig nadeel niet kan worden afgewend door de andere toegestane verplichte vormen van zorg. 

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is de heer A. op 22 juni 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is onder meer ‘het toedienen van medicatie’ en ‘het opnemen in een accommodatie’ aangekruist als de aan hem te verlenen vormen van verplichte zorg. 

De beslissing van 22 juni 2023 vermeldt dat het verlenen van verplichte zorg noodzakelijk is omdat de heer A. geen medicatie wil gebruiken en dit wel noodzakelijk is om de huidige episode te behandelen en terugval te voorkomen. Aangezien de heer A. in de thuissituatie steeds met zijn medicatie stopt, zal er volgens de beslissing worden gekeken naar depotmedicatie. Hierbij geldt dat ambulante behandeling niet voldoende effect heeft omdat de heer A. de medicatie niet goed inneemt en de afspraken met het FACT-team niet goed nakomt. Daarom wordt hij gedwongen opgenomen op de High Care (HC) van kliniek D., een instelling van H. (hierna: de instelling), aldus de zorgverantwoordelijke. 

De behandelaar komt in deze beslissing tot het oordeel dat de heer A. wilsbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft, maar dat ook sprake is van levensgevaar voor hemzelf, ernstig nadeel voor anderen of gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.  

De klacht

De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende handeling/beslissing van de instelling: 

  1. de opname 
  2. de toediening van antipsychotische medicatie. 

Schorsingsverzoek
De heer A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de instelling voldoende aannemelijk gemaakt dat zowel de uitvoering van de beslissing tot opname in de instelling als die van de beslissing tot toediening van medicatie niet geschorst kan worden. De commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een aparte beslissing, gedateerd 3 juli 2023, het schorsingsverzoek afgewezen.

Het standpunt van klager

De heer A. zegt dat hij last heeft van een depressie en dat hij daarom lithium gebruikt. Hij heeft na zijn vorige ontslag uit de instelling (op 1 juni 2023) thuis dagelijks 900 mg lithium gebruikt. Dit heeft hij steeds op hetzelfde tijdstip ingenomen. Het werd kennelijk niet goed opgenomen in zijn lichaam, want bij controle bleek zijn lithiumspiegel te laag. De heer A. zegt dat dit moet zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld een te kleine vochtinname, het kan immers niet zijn veroorzaakt doordat hij niet genoeg lithium innam. De behandelaars waren het echter niet met hem eens en hebben hem vervolgens direct en op vervelende wijze, met politiebegeleiding, thuis op laten halen en naar de instelling laten brengen. Dit terwijl het volgens de heer A. goed met hem ging toen hij thuis was. 

Sinds de heer A. op 22 juni 2023 weer in de instelling is opgenomen, krijgt hij ook tegen zijn zin een antipsychoticum, waar hij veel bijwerkingen van ervaart. Het gaat slechter met zijn COPD, zijn spieren schokken en hij heeft een keer lopen ‘spacen’ zonder dat hij alcohol had gedronken. Hij zegt bovendien niet psychotisch te zijn en dus geen antipsychotica nodig te hebben. 

De heer A. wil verder graag zo snel mogelijk naar huis. Hij ervaart de instelling als een onveilige plek, ook omdat hij door vijf mensen vastgehouden is om een spuit bij hem toe te dienen. Bovendien gaat  in de kliniek zijn conditie achteruit door een gebrek aan beweging en een gebrek aan de mogelijkheid de juiste oefeningen voor zijn COPD te doen.  

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat zowel de opname van de heer A. in de instelling als de toediening van depots met een antipsychoticum volstrekt noodzakelijk zijn ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. is gediagnosticeerd met een (recidiverende) psychotische depressie en persoonlijkheidsproblematiek. Hij was in 2023 al twee keer eerder opgenomen vanwege gevaarlijk suïcidaal gedrag vanuit een ernstig depressief beeld, geluxeerd door het staken van de (lithium)medicatie vanuit onvoldoende ziekte-inzicht. Op 1 juni 2023 was hij ontslagen uit de instelling met een redelijk gestabiliseerd psychiatrisch toestandsbeeld onder voorwaarde van samenwerking met het FACT-team ten aanzien van de medicatie-inname. Thuis bleek de lithiumspiegel echter weer te laag, wat volgens de behandelaars zou kunnen duiden op wederom therapie-ontrouw, ondanks de volharding van de heer A. de lithium wel in een juiste dosering ingenomen te hebben. Hierop verergerden de somatische wanen en de fixatie op de ex-vriendin. Ook kwam de wens om te overlijden weer meer op de voorgrond te staan. De samenwerking met het FACT-team bleef uit, waardoor een heropname nodig was. Ondanks herhaaldelijke pogingen van het FACT-team om de heer A. te bewegen zelfstandig naar de afdeling HC te gaan, om interventie van de politie te voorkomen, deed de heer A. dit niet. In plaats daarvan was hij erg dreigend jegens de medewerkers van het FACT-team en zijn casemanager. Uiteindelijk moest de politie op 22 juni 2023 de heer A. thuis ophalen en begeleiden naar de instelling. 

Bij opname herhaalde zich het beeld als bij de vorige opname, volgens de behandelaars. Er was bij de heer A. namelijk sprake van spraakdrang waarbij het moeilijk was hem te interrumperen, en van somatisatie (onder meer het hebben van alzheimer en het nodig hebben van een rolstoel en zuurstoftank vanwege de COPD), waarbij de heer A. de schuld van deze problemen legde bij zijn ex-vriendin die negatieve energieën dan wel voodoo gebruikt zou hebben. Monotherapie met lithium had onvoldoende effect, ook gezien de therapieontrouw in de ambulante setting. Hierdoor was additie van aripiprazol gewenst, waarbij dan toegewerkt kon worden naar een depot. Tijdens het opnamegesprek stemde de heer A. hiermee in. Gedurende het verdere beloop van de opname weigerde hij echter de inname van aripiprazol en bleven de somatische wanen en de onvrede over de opname persisteren. Tijdens verlof dronk de heer A. vervolgens alcohol, ondanks de gemaakte afspraken hierover bij opname, waarna zijn vrijheden werden ingetrokken. Daarnaast vertoonde hij stalkingsgedrag jegens zijn moeder en bedreigde hij zijn FACT-casemanager.

Op 29 juni 2023 volgde een zorgafstemmingsgesprek waarin de heer A. nogmaals zijn FACT-casemanager bedreigde, waarbij hij niet te corrigeren was en de casemanager het gesprek moest verlaten. De behandelaars legden de heer A. uit dat deze bedreigingen serieus werden genomen en er werd hem aangeraden een herstelgesprek aan te gaan, wat hij weigerde. Tijdens het gesprek werden door de heer A. wederom de somatische thema’s over long-, misselijkheid- en slikklachten herhaald, waarna er opnieuw een volledig lichamelijk onderzoek werd uitgevoerd. De lichamelijke klachten van de heer A. konden echter niet worden geobjectiveerd, waardoor zijn klachten werden geduid als somatische wanen. De heer A. ageerde tegen de opname en medicatie, maar de additie van aripiprazol werd door de behandelaars noodzakelijk geacht. De heer A. kreeg tot 3 juli 2023 de tijd om zelf de aripiprazol in te nemen. Dit deed hij echter niet, waarna op 3 juli 2023 is overgegaan tot een slik- of prikbeleid. Sindsdien nam de heer A. de aripiprazol onder dwang en toezicht van de verpleging oraal in. Daarnaast bleef hij  ondanks de afdelingsregels en waarschuwingen toch tabak roken op zijn kamer. Hierop hebben de behandelaars de heer A. een nieuwe aanzeggingsbrief overhandigd, waarna zijn rookwaar werd ingenomen.

Het ernstige nadeel dat afgewend dient te worden bestaat volgens de behandelaars uit maatschappelijke teloorgang en een  groot risico op ernstig lichamelijk letsel, 

Overwegingen en oordeel

De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met een antipsychoticum en een opname niet nodig is en dat hij niet lijdt aan een psychotische stoornis waarvoor een antipsychoticum noodzakelijk is.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat de heer A. lijdt aan een psychische stoornis. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. 

Er is sprake van een groot risico op ernstig lichamelijk letsel of levensgevaar van de heer A. zelf en op maatschappelijke teloorgang indien geen verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. optreedt. Deze situatie deed zich ook voor op 22 juni 2023, ten tijde van de opname in de instelling. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel had en heeft de heer A. zorg nodig.

De commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder opname in de instelling en toediening van antipsychotische medicatie kon en kan worden afgewend en dat deze vorm van verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief is. De behandelaars hebben tevens voldoende duidelijk gemaakt dat medicatie in depotvorm vanwege het gebrek aan ziektebesef en therapietrouw bij de heer A. de aangewezen vorm van behandeling is. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende, behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. 

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht in beide onderdelen ongegrond moet worden verklaard. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is op 18 juli 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 20 juli 2023 aan betrokkenen verzonden.