Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
inzake: de klacht van de heer A, gedateerd 29 december 2022, bij de
klachtencommissie binnengekomen op 2 januari 2023, nummer 2301-01
Datum: 16 januari 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 16 januari 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A, gedateerd 29 december 2022, bij de klachtencommissie binnengekomen op 2 januari 2023.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: de heer A;
Bijgestaan door: de heer B, patiëntenvertrouwenspersoon.
Instelling: mevrouw C, Psychiater bij D;
mevrouw E, ambulant verpleegkundige.
Klachtencommissie: de heer F, voorzitter, jurist;
mevrouw G, lid, psychiater, werkzaam bij H.;
mevrouw I, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van D.
Ambtelijk secretaris: de heer J.
Stukken
De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat de heer A zich niet kan vinden in het besluit tot toediening van medicatie. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is en licht dit hieronder toe.
De feiten en omstandigheden
Bij beschikking van 15 december 2022 heeft de rechtbank K ten aanzien van de heer A een aansluitende zorgmachtiging verleend voor – onder andere – het toedienen van medicatie.
Ten aanzien van de noodzaak van verplichte zorg heeft de rechtbank overwogen dat de heer A veel overlast veroorzaakt, zo is er agressie naar anderen en heeft hij anderen bedreigd. De heer A is in contact erg onprettig, hij is devaluerend en dreigend en kan met zijn gedrag ook agressie over zichzelf afroepen. Voorts is het ernstig nadeel gelegen in maatschappelijke teloorgang. Als de heer A dreigend is naar woonbegeleiding of buren, kan hij zijn woning verliezen. Om verder afglijden te voorkomen, is de zorgmachtiging noodzakelijk. Voorts is volgens de rechtbank gebleken dat de heer A zijn depot weigert.
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is de heer A op 27 juli 2022 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de (toen geldende) zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is ‘het toedienen van medicatie’ aangekruist als de aan hem te verlenen vorm van verplichte zorg.
De beslissing van 27 juli 2022 vermeldt dat het verlenen van verplichte zorg noodzakelijk is omdat de heer A een uitgebreide ziektegeschiedenis heeft waaruit blijkt dat hij regelmatig eigenhandig stopt met de medicatie, waarna het noodzakelijk is hem op te nemen in de kliniek om hem opnieuw in te stellen op medicatie. Om te voorkomen dat hij binnen afzienbare tijd wederom ontregeld raakt en nogmaals opgenomen moet worden, is besloten een depot bij hem op te starten. Het verleden toont aan dat dit voor langdurige stabiliteit zorgt. Hierbij komt dat hij niet inziet of erkent dat hij psychiatrisch ziek is en hiertoe behandeling behoeft. Daardoor wordt de kans zeer groot geacht dat hij op korte termijn de medicatie zal staken indien hij deze oraal blijft innemen, aldus de zorgverantwoordelijke.
De klacht en het standpunt van klager
De klacht heeft betrekking op het verlenen van verplichte zorg, als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz, inhoudende het tegen de wil toedienen van depotmedicatie.
De klacht wordt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De heer A ervaart veel bijwerkingen van de depotmedicatie (cisordinol). Zo kan hij door de bijwerkingen moeilijk uit bed komen en is hij niet in staat om te sporten. De heer A wil daarom liever medicatie (Acemap) in tabletvorm waarvoor hij bereid in om elke dag naar de kliniek te komen. In het verleden heeft de heer A ook tabletten geslikt waarvan hij geen, althans veel minder, bijwerkingen ervoer.
Het standpunt van verweerder
De psychiater heeft zich op het standpunt gesteld dat het toedienen van depotmedicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel vanwege de zeer geringe bereidheid van de heer A tot het innemen van orale medicatie. Dit standpunt wordt toegelicht als volgt.
De heer A is sinds 2000 in zorg bij D in verband met een schizoaffectieve stoornis (bipolaire type) waarvoor hij meerdere keren (18) in een gesloten setting moest worden behandeld. De laatste opname dateert van juni 2022 tot en met oktober 2022. In het kader van die opname werd de heer A ingesteld op een cirsordinoldepot waarna ontslag volgde en de behandeling in een ambulante setting werd voortgezet. De heer A stelde zich toen bereid om mee te werken aan de behandeling. In het verleden is de heer A veelvuldig psychotisch ontregeld geraakt. Tijdens een psychotische ontregeling is er een toename van agressief en ontwrichtend gedrag. Ten tijde van de laatste opname was hier eveneens sprake van. Zo heeft hij de laptop van een arts door de behandelkamer gegooid. Dit was mede aanleiding om de opname te beëindigen. Tot 15 december 2022 werkte de heer A mee aan zijn behandeling. Tijdens de rechtszitting voor de behandeling van de huidige zorgmachtiging was de heer A verbaal zeer agressief jegens behandelaren (en andere procespartijen). Nadat hij uit het gerechtsgebouw was gezet, ging hij naar de kliniek. Ook toen was de heer A zeer agressief jegens medewerkers, waarbij hij tevens meubilair beschadigd heeft. Op 17 januari 2023 vindt er naar aanleiding daarvan een herstelgesprek plaats. In ieder geval heeft hij tot die tijd een pandverbod.
Naar aanleiding van de bijwerkingen die de heer A ervaart van de depotmedicatie heeft de psychiater recent met verschillende (oud)behandelaars overleg gehad. Uit dit overleg en dossieronderzoek kwam naar voren dat de heer A ten tijde van het gebruik van Acemap in vergelijk met cisordinol minder psychiatrisch stabiel functioneerde. Daarnaast was er in de ambulante setting veel strijd over het gebruik van medicatie. Op enig moment was de heer A ook niet meer bereid om de medicatie in te nemen.
Ten aanzien van de behandeling met medicatie is de zorgverantwoordelijke van mening dat sprake is van onderbehandeling. Het is wenselijk om een stemmingsstabilisator toe te voegen aan de behandeling. Momenteel is sprake van een behandelimpasse in die zin dat de heer A veel bijwerkingen ervaart van de huidige medicatie maar wel het meest stabiel is. De psychiater is bereid om te wisselen naar een ander antipsychoticum – daarvoor zou een opname noodzakelijk zijn -, maar tekent daarbij aan dat een behandeling met depotmedicatie noodzakelijk blijft.
Overwegingen en oordeel
De commissie slaat bij de beoordeling van de klacht acht op het volgende juridisch kader. Uit artikel 3:3 Wvggz volgt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz kan nemen wanneer – mits wordt voldaan aan de vereisten van artikel 8:9 lid 1 Wvggz – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Deze beslissing moet bovendien voldoen aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in die zin dat er (1) geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid, (2) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven zijn met het beoogde effect, (3) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is en (4) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Bij brief van 29 december 2022 heeft de heer A een klacht ingediend tegen de beslissing van 22 juli 2022 waarin het besluit tot het toedienen van depotmedicatie wordt medegedeeld. Gezien de inhoud van de klacht en de ter zitting gegeven mondelinge toelichting daarop, oordeelt de commissie dat de heer A voldoende te kennen heeft gegeven dat hij alleen over de toedieningsvorm een beslissing van de commissie verlangt. De commissie zal daarom alleen oordelen of de gekozen toedieningsvorm van het antipsychoticum voldoet aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
De voornaamste reden dat de heer A zich verzet tegen het toedienen van depotmedicatie is dat hij daarvan ernstige bijwerkingen ondervindt. De heer A geeft daarom de voorkeur aan orale medicatie waarvan hij naar eigen zeggen veel minder bijwerkingen ondervindt. Tevens heeft de heer A zich bereid verklaard mee te werken aan de behandeling door elke dag naar de kliniek te komen.
De psychiater heeft schriftelijk en ter zitting gemotiveerd uiteengezet waarom een behandeling met orale medicatie geen redelijk alternatief is voor depotmedicatie. Gezien de ervaringen met de heer A in het verleden heeft de psychiater er weinig vertrouwen in dat de heer A zal blijven meewerken aan de behandeling. Te verwachten valt dat er wederom sprake zal zijn van agressie jegens medewerkers. Recent heeft de psychiater overleg gehad met andere (oud)behandelaars over het gebruik van Acemap. Gebleken is dat de heer A onder gebruik van Acemap minder stabiel en minder goed functioneerde dan onder het gebruik van cisordinol, maar ook dat de heer A steeds minder bereid was tot het aangaan van vrijwillige zorg.
Hoewel voldoende gebleken is dat de heer A niet tevreden is over de medicatie en hij – ook objectief gezien – nare bijwerkingen ondervindt, ziet de commissie daarin onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de behandeling met depotmedicatie disproportioneel is en dat het verzet van de heer A om geen depotmedicatie toegediend te krijgen, gehonoreerd moet worden. De psychiater heeft de commissie er voldoende van weten te overtuigen dat een behandeling met orale medicatie geen redelijk alternatief is voor depotmedicatie. De commissie heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de psychiater bereid is om te wisselen naar een ander antipsychoticum, en bereid is een stemmingsstabilisator toe te voegen aan de medicatie om de bijwerkingen die de heer A ervaart draaglijker te maken. Hieruit blijkt voor de commissie dat de klachten van de heer A serieus worden genomen.
Alles overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht ongegrond