Klacht tegen verplichte medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van mevrouw A, gedateerd 12 januari 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 12 januari 2023, nummer 2301-04

Datum: 23 januari 2023

 

Inleiding

De klachtencommissie is op 23 januari 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A, gedateerd 12 januari 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 12 januari 2023. Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig:

Klager: mevrouw A;   bijgestaan door: de moeder van mevrouw A; 

de heer B, patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

 

Instelling: de heer C, (waarnemend) psychiater; mevrouw D, arts-assistent; een co-assistent; een verpleegkundige.

 

Klachtencommissie: mevrouw E, voorzitter, jurist;

mevrouw F, lid, psychiater, voorgedragen door G;

mevrouw H, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van G.

Ambtelijk secretaris: mevrouw M. Veeren.

 

Stukken:

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;
  2. de schriftelijke reactie van de heer I, psychiater, gedateerd 19 januari 2023, ontvangen op 19 januari 2023;
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A.

Mevrouw A heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in haar medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

 

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot toediening van (antipsychotische) medicatie.  De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is en licht dit hieronder toe.

 

De feiten en omstandigheden

Mevrouw A is een 38-jarige vrouw die sinds april 2022 in zorg is bij onder meer J (hierna: de instelling). Bij opname in de instelling in april 2022 (via een crisismaatregel) had zij een blanco psychiatrische behandelgeschiedenis. Zij werd destijds opgenomen vanwege ernstige katatonie en voedsel- en vochtweigering, waardoor sprake was van gevaar voor ernstig lichamelijke schade en/of levensgevaar. Sindsdien wordt mevrouw A behandeld met medicatie (lorazepam) waardoor een verbetering van de klachten optrad en mevrouw A in staat was voedsel tot zich te nemen. Bij pogingen om de dosering van de lorazepam te verlagen verergerde de katatonie echter. Inmiddels heeft een second opinion plaatsgevonden (in K) en heeft mevrouw A ook tijdelijk bij L in een kliniek verbleven. Zij gebruikt momenteel een hoge dosering lorazepam. Er is sprake van een vermoeden van een onderliggende psychotische stoornis (schizofrenie) en daarom is begonnen met een depot aripiprazol in november 2022. De behandelaars willen dit depot continueren om de dosering van de lorazepam af te kunnen bouwen en naar ontslag uit de instelling toe te kunnen werken. 

De huidige beslissing om een antipsychoticum (aripiprazol) toe te dienen is mevrouw A meegedeeld en de aanzeggingsbrief daaromtrent is gedateerd 10 januari 2023. De verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 van de Wvggz wordt volgens de aanzeggingsbrief onder meer verleend in de vorm van: 

  • toediening van medicatie

De beslissing inzake redelijke waardering belangen ter zake van zorg is ook gedateerd 10 januari 2023. De behandelaar komt op basis van onderzoek gemotiveerd tot het oordeel dat mevrouw A wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft. 

De machtiging tot het toepassen van deze verplichte zorg is verleend door de Rechtbank Amsterdam in haar mondelinge kennisgeving uitspraak verplichte zorg, gedateerd 27 oktober 2022, voor de duur van twaalf maanden, te weten tot en met 27 oktober 2023. De zorgmachtiging vermeldt als toegestane vormen van verplichte zorg, voor zover hier van belang:  

  •  toedienen van medicatie, voor maximaal vier weken per keer.

Uit de later door de instelling toegestuurde beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 27 oktober 2022, blijkt dat de rechter uiteindelijk het toedienen van medicatie voor twaalf maanden heeft toegekend in plaats van voor maximaal vier weken per keer. 

 

De klacht

De klacht van mevrouw A richt zich tegen de beslissing van de instelling haar een antipsychoticum (aripiprazol) toe te dienen. 

Schorsingsverzoek 

Mevrouw A heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 17 januari 2023 geïnformeerd dat de verplichte zorg nog niet zal worden toegepast in afwachting van een beslissing van de commissie. De commissie zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de klacht.

 

Het standpunt van klager

Mevrouw A wil geen depot aripiprazol (Abilify) krijgen. Zij heeft eerder een dergelijk depot gekregen (in november 2022) en daar heeft zij niet goed op gereageerd. Haar bloeddruk ging na toediening van het depot omhoog. Op dit moment is haar bloeddruk weer goed en eet en drinkt zij weer normaal. Mevrouw A ziet daarom ook geen reden tot toediening van een antipsychoticum. Ze gebruikt liever helemaal geen medicatie, zelfs geen paracetamol. Ze heeft geen problemen met de lorazepam, maar deze wil ze wel afbouwen. De aripiprazol wil ze helemaal niet. Zij wil zonder medicatie naar huis. 

In eerste instantie zegt mevrouw A dat het niet praten en niet eten van haar een welbewuste keuze is. Soms wil ze gewoon niet praten of eten. Nu heeft ze echter de keuze gemaakt om wel te eten en te drinken. Het gaat nu goed met haar. 

Nadat de heer C heeft uitgelegd dat er een verschil kan bestaan tussen willen en doen, zegt mevrouw A dat zij inderdaad heel graag naar huis wil, maar dat het haar toch telkens, vlak voordat het zover is, niet lukt om te eten. Zij stopt er dan steeds mee.  

 

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat behandeling met een antipsychoticum (te weten aripiprazol) volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat mevrouw A in 2022 in eerste instantie alleen met lorazepam werd behandeld. Haar toestandsbeeld verbeterde echter niet genoeg. Er werd een second opinion in K gevraagd. Bij opname daar werd de dosering van de lorazepam flink verhoogd. Hierdoor verbeterde het toestandsbeeld van mevrouw A en lukte het haar weer om voedsel tot zich te nemen. Zodra de lorazepam echter werd afgebouwd, verergerde de katatonie waardoor ook de voedselinname weer afnam. Er is een vermoeden van een onderliggende psychische stoornis, namelijk schizofrenie, omdat er ook psychotische symptomen (zoals wanen) werden waargenomen. Mevrouw A wil graag de lorazepam afbouwen en naar huis gaan. De huidige dosering van de lorazepam is echter dusdanig hoog (24 mg per dag) dat het niet verantwoord en/of wenselijk is dat zij met deze dosering naar huis gaat. Bij een dergelijke dosering is toezicht en toediening in een ziekenhuis noodzakelijk. Het FACT-team kan haar niet begeleiden bij een dergelijke dosering.  

De behandelaars zien op dit moment een verbetering van de klachten, waarbij het mevrouw A lukt om vrijwillig medicatie te accepteren en met hen te spreken over de inhoud van haar klachten. Dit is ontstaan nadat in november 2022 aripiprazol (in depotvorm) is gegeven, bij nog steeds hoge doseringen lorazepam. De behandelaars schatten in dat dit een zeer kwetsbaar evenwicht is en dat het afbouwen met lorazepam een grote kans geeft op het weer optreden van katatonie. Zij willen graag aripiprazol in depotvorm continueren om de dosering lorazepam af te kunnen bouwen, zodat er toegewerkt kan worden naar ontslag uit de instelling. Zonder aripiprazol is er volgens de behandelaars een grote kans op het weer optreden van katatonie en daardoor op voedselweigering. Bij het innemen van aripiprazol in tabletvorm is er volgens de behandelaars een kans dat mevrouw A deze niet (op juiste wijze) in zal nemen. 

Over de bijwerkingen van de aripiprazol merken de behandelaars op dat de bloeddruk van mevrouw A iets hoger is geworden na het depot, maar dat is niet alarmerend. Ook was de ck-waarde van mevrouw A gestegen, maar er was bij onderzoek/opvolging  geen sprake van afbraak van spieren. In een eerder stadium is haloperidol en olanzapine aan mevrouw A toegediend. De haloperidol is slechts kortstondig toegediend omdat mevrouw A veel last had van bijwerkingen. De olanzapine is wel enkele weken toegediend maar de behandelaars zagen daarbij geen verbetering van het toestandsbeeld van mevrouw A. K heeft als advies gegeven aripiprazol toe te dienen en pas daarna, indien dit niet effectief zou zijn, over te gaan op clozapine. Het doel nu is om te starten met de aripiprazol, daarna de lorazepam af te bouwen en als alles goed gaat kan mevrouw A naar huis, waar ze dan onder begeleiding van het FACT-team komt. Zij zal dan wel aripiprazol toegediend krijgen, in depotvorm of eventueel in tabletvorm. 

 

Overwegingen en oordeel

Mevrouw A stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met aripiprazol niet nodig is.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn.

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat mevrouw A lijdt aan een psychische stoornis, te weten een (vermoedelijke) schizofreniestoornis. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde (werk)diagnose. 

Er is sprake van een groot risico op ernstig lichamelijk letsel van mevrouw A zelf, zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang, indien de verbetering in het toestandsbeeld van mevrouw A niet gehandhaafd blijft en/of dit toestandsbeeld niet verder verbetert. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van mevrouw A als gevolg van haar psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft mevrouw A zorg nodig, in ieder geval in de vorm van medicatie.

De commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van antipsychotische medicatie, in de vorm van aripiprazol, kan worden afgewend en dat deze vorm van verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief is. De in november 2022 toegediende aripiprazol bleek namelijk doelmatig, en de behandelaars hebben voldoende alternatieven geprobeerd. Een andere, minder ingrijpende, behandeling bleek het ernstig nadeel echter niet weg te kunnen nemen. De behandelaars hebben tevens voldoende duidelijk gemaakt dat medicatie in depotvorm vanwege het gebrek aan ziektebesef en/of therapietrouw bij mevrouw A noodzakelijk is. 

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moeten worden verklaard. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond

De beslissing is op 24 januari 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.