Medicatieklacht: commissie niet bevoegd. Ongegronde klacht over huisbezoeken.


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 1 juni 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 1 juni 2023, nummer 2306-68

Datum: 19 juni 2023

Inleiding

De Klachtencommissie is op 19 juni 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 1 juni 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 1 juni 2023. Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: mevrouw B., patiëntenvertrouwenspersoon (hierna pvp).
Instelling: de heer C., regiebehandelaar;
mevrouw D., primair behandelaar.

Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: de heer X. 

De psychiater van de klachtencommissie was in verband met ziekte niet aanwezig in de zitting maar is achteraf telefonisch bij de zitting betrokken. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A.. 

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot verplichte behandeling met medicatie en evenmin dat hij huisbezoeken moet toestaan terwijl daar de noodzaak toe ontbreekt. De commissie komt tot het oordeel dat zij ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet bevoegd is en dat het tweede klachtonderdeel ongegrond is.

De feiten en omstandigheden 

Naast een artikel 80 Wetboek van Strafvordering (voorlopige schorsing van de hechtenis onder voorwaarden), in welk kader de heer A. wordt behandeld en begeleid, heeft de heer A. een zorgmachtiging die op 23 maart 2023 door rechtbank E. is verleend en geldt tot en met 23 september 2023. 

Na een kortdurende opname bij F. – gedurende deze opname werd de heer A. ter uitvoering van de zorgmachtiging verplicht behandeld met medicatie – werd de heer A. door de reclassering voor verdere behandeling aangemeld bij Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) van G.. Door het ambulant behandelteam werd vervolgens getracht om de behandeling met medicatie, na een opname bij F., in een vrijwillig kader voort te zetten. 

Het standpunt van klager

De heer A. vindt dat een behandeling met medicatie niet nodig is vandaar dat hij zich hiertegen verzet. De klacht over de medicatie ziet met name op de periode dat hij in een gedwongen kader verbleef bij F.. Daarnaast is de heer A. het niet eens met de huisbezoeken die door het ambulante behandelteam worden afgelegd. 

Het standpunt van verweerder

Namens FAZ van G. wordt aangevoerd dat er geen sprake is van verplichte zorg. Na een klinische start, waarbij de heer A. kortdurend werd behandeld met medicatie, werd begonnen met een ambulant behandeltraject. Nadat de heer A. zich verzette tegen een behandeling met medicatie, is afgesproken te starten met gesprekken en het afleggen van huisbezoeken waarbij de heer A. reeds bij aanvang van de zorg te kennen gegeven had dat hij niets met FAZ van G. te maken wilde hebben. De huisbezoeken vonden echter niet plaats in het kader van de zorgmachtiging maar in het kader van het schorsingstoezicht. Van verplichte zorg is daarom nooit sprake geweest. 

Overwegingen en oordeel

De heer A. beklaagt zich erover dat hij in een verplicht kader wordt behandeld met medicatie en huisbezoeken moet toestaan terwijl daar volgens de heer A. de noodzaak toe ontbreekt. Namens FAZ van G. hebben de behandelaren zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van verplichte zorg geen sprake is. 

De commissie ziet zich daarom allereerst voor de vraag gesteld of er, zo voert de heer A. aan, sprake is van verplichte zorg. Voor een bevestigend antwoord op die vraag is vereist dat de heer A. een behandeling krijgt opgelegd zonder dat hij daar zelf toestemming voor gegeven heeft en zich daar dus tegen verzet in de zin van artikel 1:4 Wvggz. Als ondanks verzet van betrokkene zorg wordt verleend, is immers pas sprake van verplichte zorg. 

Als onweersproken staat vast dat de heer A. zich heeft verzet tegen de toediening van medicatie. Ondanks het feit dat een behandeling met medicatie noodzakelijk werd geacht, zo begrijpt de commissie, is het verzet gerespecteerd. Hieruit volgt dat, anders dan de heer A. kennelijk heeft gemeend, aan hem geen verplichte zorg verleend is. Ter zitting blijkt dat de heer A., daarin ondersteund door de pvp, behoefte heeft aan duidelijkheid over de vraag of al dan niet sprake is van verplichte zorg, maar ook dat de klacht met name ziet op de verplichte behandeling ten tijde van de opname bij F.. Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de door de heer A. ter zitting opgeworpen vraag of er al dan niet sprake is van verplichte zorg, afdoende is beantwoord. Van een klacht die onder de werking van de Wvggz valt is dan ook geen sprake. De commissie zal, nu tevens vaststaat dat de huisbezoeken niet plaatsvinden in het kader van de zorgmachtiging, om die reden de klacht tegen het verlenen van verplichte zorg ongegrond verklaren. Voor zover de klacht ziet op de toediening van medicatie ten tijde van de opname bij F., is de commissie niet bevoegd. De zorgaanbieder F. is immers niet aangesloten bij deze klachtencommissie. 

Beslissing

De commissie: 

verklaart zich niet bevoegd over het eerste klachtonderdeel te oordelen;

–   verklaart het tweede klachtonderdeel ongegrond

De schriftelijke beslissing is op 3 juli 2023 aan betrokkenen verzonden.