230601-02
Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep
Beslissing d.d. DATUM naar aanleiding van de op DATUM bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep ingekomen klacht van
NAAM,
geboren op DATUM, te PLAATS,
hierna te noemen: klaagster,
bijgestaan door NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon.
Als verweerder is aangemerkt:
NAAM, psychiater (zorgverantwoordelijke);
hierna te noemen: verweerster,
verbonden aan NAAM INSTELLING
.
1. De procedure
Bij brief van DATUM heeft klaagster op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Tevens heeft klaagster op grond van art. 10:5 Wvggz verzocht om schorsing tot de beslissing van de klachtencommissie. Bij deze klacht heeft klaagster tevens op grond van 10:11 van de Wvggz verzocht om schadevergoeding.
Klaagster heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het klaagschrift van DATUM;
– het verweerschrift van DATUM;
– de relevante stukken uit het dossier.
De behandeling van de klacht heeft op DATUM plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn de volgende personen gehoord: klaagster, bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon, en namens verweerders NAAM, NAAM en een verpleegkundige.
Door omstandigheden was een der commissieleden, te weten, NAAM, niet aanwezig ter zitting.
2. De feiten
De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Klaagster verbleef, aanvankelijk op vrijwillige basis, van DATUM tot DATUM bij NAAM INSTELLING, kliniek NAAM ten behoeve van een klinische detox tijdens de zwangerschap wegens cocaïne- en cannabisgebruik bij zwangerschap en ondergewicht.
Bij beschikking van DATUM heeft de rechtbank PLAATS ten aanzien van klaagster een machtiging verleend tot voortzetting van de op DATUM opgelegde crisismaatregel. Een crisismaatregel welke werd opgelegd, omdat klaagster een ontslagwens had en een terugval in cocaïnegebruik.
Op DATUM werd door verweerster aan klaagster medegedeeld dat een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg was genomen in de vorm van het opnemen in de accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
Klaagster is op DATUM overgeplaatst van kliniek NAAM naar NAAM INSTELLING.
De rechtbank PLAATS heeft op DATUM ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging verleend. Uit deze beschikking en de daaraan ten grondslag liggende medische verklaring blijkt dat bij klaagster sprake is van een psychische stoornis, te weten neurobiologische ontwikkelingsstoornissen en middel gerelateerde- en verslavingsstoornissen.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van haar psychische stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel. Klaagster is gediagnosticeerd met autisme, ADD en PTSS.
Om ernstig nadeel af te wenden heeft klaagster passende zorg op verplichte basis nodig.
De rechtbank acht de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
– het opnemen in een accommodatie;
– het beperken van de bewegingsvrijheid;
– het onderzoek aan kleding of lichaam;
– het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
– het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
– het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.
De zorgmachtiging wordt verleend tot en met DATUM. Toegezegd is dat zodra de baby is geboren, er geen invulling meer zal worden gegeven aan de zorgmachtiging.
Op DATUM heeft verweerster besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de volgende vormen:
– Het opnemen in een accommodatie;
– Het beperken van de bewegingsvrijheid.
De geneesheer directeur heeft DATUM geadviseerd de verplichte zorg in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid niet te schorsen. De commissie heeft dit advies gevolgd en middels schrijven d.d. DATUM klaagster hiervan in kennis gesteld.
3. De klacht van klaagster
De klacht is gericht tegen het toepassen van verplichte zorg in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid. Door klaagster wordt aangevoerd dat haar behandelaar haar sinds de opname in NAAM INSTELLING heeft beperkt in haar vrijheden. Eerst mocht klaagster helemaal niet naar buiten, omdat men haar eerst wilden leren kennen. Uiteindelijk kreeg klaagster pas na dagen te horen dat ze 30 minuten naar buiten mocht. Klaagster vindt die 30 minuten ook veel te weinig, omdat zij voor de bevalling in februari nog een heleboel moet regelen. Denk bijvoorbeeld aan het in orde maken van de babykamer en de baby uitzet. Met een half uur per keer lukt dat niet, want dat half uur is klaagster al kwijt om uit NAAM INSTELLING te lopen en weer terug te gaan naar de afdeling. Klaagster vertelt ter zitting desgevraagd wel hulp van een oom en een vriend te hebben bij het inrichten van de babykamer, maar geeft aan het graag zelf te willen doen.
Klaagster is stellig van mening dat zij in de opname hiervoor, de opname in de kliniek NAAM INSTELLING, heeft laten zien dat ze zich aan de gemaakte tijdsafspraken houdt en begrijpt dan ook niet waarom ze na de overplaatsing naar NAAM INSTELLING weer helemaal opnieuw moest beginnen met het opbouwen van bewegingsvrijheden.
Daarnaast had klaagster aan het begin van de opname sterk het idee dat ze aangaande de uitbreiding van de bewegingsvrijheid aan het lijntje werd gehouden, hetgeen klaagster niet motiveert om mee te werken. Klaagster ervaart de opname met de beperking in de bewegingsvrijheid als een gevangenis. Desgevraagd vertelt klaagster gewoon geen zin te hebben om mee te werken aan urinecontroles. Ze ligt al twee weken veel op bed en zelfs de bezoektijd is maar kort.
Dat klaagster DATUM na verlof niet terugkwam had een reden. Ter zitting vertelde klaagster dit gedaan te hebben, omdat ze gestrest was geraakt door op haar telefoon binnengekomen appberichten van medewerkers van Antes inhoudende dat haar baby zou worden afgepakt. Die stress was de trigger waardoor klaagster tijdens ongeoorloofd verlof weer cocaïne en cannabis gebruikte.
Klaagster verzoekt de klachtencommissie haar ambtshalve een billijke schadevergoeding toe te kennen. Dit alles maakt namelijk dat klaagster zich gestrest voelt en dat is absoluut niet goed voor de baby.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft aangevoerd dat aan de wettelijke criteria voor het verlenen van verplichte zorg voldaan is en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Meer specifiek is het volgende aangevoerd.
Bij opname in NAAM INSTELLING was klaagster aanvankelijk coöperatief. Zij gaf aan geen cocaïne meer te willen gebruiken, omdat zij de gezondheid van haar ongeboren kind belangrijk vond. Ze wilde echter ook graag naar huis en had van zichzelf de indruk niet terug te vallen in middelengebruik. Aanvankelijk werd met klaagster ‘vrijheid 2’ afgesproken hetgeen inhoudt dat zij onder begeleiding van een contactpersoon van de afdeling af mag. Vanaf het begin van de opname bij NAAM INSTELLING heeft klaagster om uitbreiding van bewegingsvrijheid verzocht. Op DATUM werd besloten de vrijheden uit te bereiden naar ‘vrijheid 3-30 minuten’, zonder begeleiding buiten de afdeling met een tijdslimiet van 30 minuten. Vanuit het overleg met NAAM team werd ingeschat dat dagdelen alleen buiten de afdeling wel als veilig werd ingeschat, maar dat een te groot risico zou vormen vanwege de kans op terugval in drugsgebruik. Op DATUM is besloten dat klaagster onder begeleiding van de contactpersonen een dagdeel op verlof zou kunnen. Klaagster is na dat verlof die dag niet teruggekeerd naar de kliniek. Klaagster kwam pas DATUM terug op de afdeling en heeft tijdens dit ongeoorloofde verlof cannabis en cocaïne gebruikt. De beperking in de bewegingsvrijheid is nadien verder aangescherpt naar niveau ‘vrijheid 1 + tuin’, onder begeleiding van een verpleegkundige wandelen in de tuin van de afdeling. Sindsdien is klaagster werend in het contact en ten aanzien van het afdelingsprogramma.
Ondanks zorgen over terugval in drugsgebruik is DATUM besloten klaagster meer vrijheden te geven, echter kwam klaagster niet volgens het afgesproken tijdstip terug op de afdeling en onttrok zij zich daarmee aan verplichte zorg. Het drugsgebruik tijdens het ongeoorloofde verlof heeft (ernstig) dreigend nadeel voor haar ongeboren kind en haarzelf veroorzaakt. Gelet op het beperkte ziekte- inzicht en besef is het niet mogelijk gebleken constructieve afspraken met klaagster te maken. Verweerster stelt dat, gelet op het voorgaande, het onverantwoord is om klaagster meer vrijheden te geven.
Ter zitting licht verweerster toe dat klaagster meer bewegingsvrijheden krijgt als zij beter met de behandelaren kan samenwerken. Dat betekent concreet eerst de stap ‘vrijheid 1 + tuin’ doorlopen.
Ter zitting blijkt uit hetgeen verweerster toelicht dat sprake is van een patstelling tussen klaagster en verweerster als het gaat om het volgen van het dagprogramma en meer in het bijzonder het uitbreiden van de vrijheden.
5. De beoordeling
Verplichte zorg kan blijkens artikel 3:3 van de Wvggz alleen verleend worden indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en (a) er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn; (b) er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn; (c) het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en (d) redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
De rechtbank PLAATS heeft in haar beschikking van DATUM (onder 2.2 en 2.3) reeds op basis van de medische verklaring van een onafhankelijk psychiater vastgesteld dat er ten aanzien van klaagster sprake is van ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel, voortkomend uit een psychische stoornis, in de vorm van neurobiologische ontwikkelingsstoornissen en middel gerelateerde- en verslavingsstoornissen. De commissie neemt die vaststelling over.
Verder is de commissie van oordeel dat uit de stukken en verhandelde ter zitting voldoende gebleken is dat het ernstig nadeel niet anders dan met een opname in een accommodatie afgewend kon worden, nu door verweerster in voldoende mate aannemelijk gemaakt is dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing bij klaagster geen bereidheid bestond tot het accepteren van ambulante zorg.
Met betrekking tot de beperking van de bewegingsvrijheid blijkt uit de uitvoeringsbeslissing dat de zorgverantwoordelijke de beperking noodzakelijk achtte, omdat gevreesd werd dat klaagster weg zou lopen met als gevolg dat dit buiten de instelling zou leiden tot ernstig nadeel. Anders dan klaagster is de commissie van oordeel dat, gezien het instabiele toestandsbeeld op dat moment, die vrees terecht was en er dus voldoende grond was voor de toegepaste beperking. Daarbij heeft overigens ook te gelden dat een opname op een gesloten afdeling hand in hand gaat met het beperken van de bewegingsvrijheid.
De commissie heeft in haar beoordeling laten meewegen hetgeen ter zitting door verweerster nader is toegelicht over de beweegredenen voor de beperking van de vrijheden. Voorop staat dat de behandelaren niet alleen verantwoordelijk zijn voor de moeder, maar ook voor het (welbevinden) van het ongeboren kind. Juist het argument dat klaagster wegens stress tijdens ongeoorloofd verlof gebruik van middelen maakte, is voor verweerster aanleiding tot zorg. Daartoe voert verweerster ter zitting aan dat het krijgen van een baby en alle zorg rondom en na de geboorte evenzeer stressfactoren zijn waarmee klaagster ook zonder gebruik van middelen mee zal moeten omgaan, maar dat thans, door recent gebruik, de reële twijfel bestaat of klaagster deze stress zonder gebruik het hoofd zal kunnen bieden.
Vanwege de zwangerschap, het recente gebruik van middelen tijdens ongeoorloofd verlof, de geplande sectio voor 1 februari a.s., de kans dat de baby eerder komt en het gebrek aan ziektebesef zijn aanleidingen voor verweerster te beslissen tot het beperken van de bewegingsvrijheid. De commissie volgt verweerster in haar stelling en onderbouwing daarvan.
Alles overziend, komt de commissie tot het oordeel dat voldaan is aan de wettelijke criteria voor het verlenen van verplichte zorg, en dat de klacht daarom ongegrond is. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
6. Beslissing
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst het verzoekt om schadevergoeding af.
Deze beslissing is op DATUM gegeven door mr. NAAM, voorzitter, NAAM, psychiater niet-praktiserend, NAAM, lid, bijgestaan door mr. NAAM, niet-ambtelijk waarnemend secretaris.
- NAAM
Voorzitter
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen, namens deze,
- NAAM
niet-ambtelijk waarnemend secretaris