Ongegronde klacht over ECT-behandeling


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken    

Betreft: BESLISSING

inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 10 juli 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 10 juli 2023, nummer 2307-88

Datum: 24 juli 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 24 juli 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 10 juli 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 10 juli 2023.  

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon. 

Instelling: de heer C.. psychiater;
D., arts;
E., begeleider. 

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad. 

 Ambtelijk secretaris: de heer Xl. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A.. 

De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot het moeten ondergaan van een ECT-behandeling. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. 

De feiten en omstandigheden 

De heer A. verblijft op grond van een strafrechtelijke titel in F., locatie G., te H.  (hierna ook: de instelling). 

Op 10 juli 2023 heeft de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 9:6 van de Wvggz een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen, onder andere ten aanzien van het verrichten van medische handelingen en therapeutische maatregelen (ECT-behandeling). 

De klacht en het standpunt van klager 

De klacht ziet op de beslissing van 10 juli 2023, inhoudende dat de heer A. wordt verplicht tot het ondergaan van een ECT-behandeling. De heer A. wil deze behandeling niet ondergaan omdat hij zijn medicatie adequaat inneemt. Ook wil de heer A. niet dat zijn hersenen als gevolg van de ECT-behandeling worden gereset. Daarnaast is er niets bekend over de effectiviteit van de ECT-behandeling die hij in twijfel trekt. De vrees voor negatieve effecten is eveneens voor de heer A. reden om zich tegen de voorgenomen behandeling te verzetten. Zijn voorkeur gaat uit naar overplaatsing naar een andere instelling en voortzetting van de medicamenteuze behandeling. 

Schorsingsverzoek

De heer A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 10 juli 2023 geïnformeerd dat de verplichte zorg niet nog zal worden toegepast in afwachting van een beslissing van de commissie. Bij afzonderlijke beslissing 11 juli 2023 heeft de klachtencommissie het schorsingsverzoek toegewezen.

Het standpunt van verweerder

De psychiater heeft, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. 

Aan de heer A. werd in 2015 TBS met dwangverpleging opgelegd. De heer A. is bekend met een al jarenlang bestaand chronisch psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, hetgeen zich kenmerkt door achterdocht, hallucinatie en wanen waarbij tevens sprake is van hostiliteit en agressie gepaard gaande met veel lijdensdruk. In de instelling is meermaals sprake geweest van bedreigingen en fysieke agressie. De heer A. wordt al geruime tijd behandeld met medicatie in de vorm van haloperidol, clozapine en Depakine. Desondanks blijft het toestandsbeeld instabiel en grillig. 

Er is de afgelopen maanden in toenemende mate sprake van psychotische fenomenen en daarmee gepaard gaand afwerend en soms ook (be)dreigend gedrag. Dwangbehandeling in de vorm van tijdelijke afzondering in de periode 13 april tot en met 15 april 2023 is nodig geweest om gevaar af te wenden. Gelet op de onvoorspelbaarheid van het huidige toestandsbeeld en het risico op agressie zowel binnen als buiten de instelling, is verlof niet mogelijk. 

Voorafgaand aan de beslissing tot dwangbehandeling is de heer A. in het kader van een second opinion onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. De psychiater concludeert dat de heer A. is gediagnosticeerd met schizofrenie, waarbij de psychotische verschijnselen onvoldoende reageren op een combinatie van medicijnen. ECT-behandeling is voorgesteld met name om incidenten op de afdeling te voorkomen en om resocialisatie weer op gang te brengen. Ten aanzien van de wet lijken de aanwezigheid van een stoornis en het ernstig nadeel aanwezig, echter over in hoeverre ECT-behandeling proportioneel zal zijn en iets zal kunnen toevoegen aan het wegnemen van het ernstig nadeel kunnen twijfels zijn. 

De beoordeling 

Indien het overleg over het zorgplan niet heeft geleid tot overeenstemming kan overeenkomstig artikel 9:6, eerste lid, Wvggz niettemin behandeling plaatsvinden a) indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of b) indien dit volstrekt noodzakelijk is om het ernstig nadeel dat de psychische stoornis betrokkene binnen de accommodatie doet veroorzaken af te wenden. 

Uit artikel 9:6, tweede lid, Wvggz volgt dat de behandeling plaatsvindt krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

De behandeling is, ongeacht de grond waarop zij rust, onderworpen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Dit wil zeggen dat moet worden volstaan met de minst ingrijpende vorm, die niet langer dan nodig wordt toegepast en die effectief moet zijn in de gegeven omstandigheden. 

Voornoemd toetsingskader in acht nemend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Aan dit oordeel heeft de commissie de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. 

Voor de commissie is voldoende aannemelijk dat de heer A. is gediagnosticeerd met een psychische stoornis in de zin van de Wvggz. En ook dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn stoornis leidt tot ernstig nadeel zoals beschreven in het verweerschrift. De heer A. heeft het bestaan van ernstig nadeel weliswaar gemotiveerd weersproken, maar de commissie acht deze weerlegging onvoldoende overtuigend. 

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door de psychiater is toegelicht, blijkt voldoende dat ECT-behandeling – een naar medische standaarden geaccepteerde behandeling – op dit moment de enige therapie is die het toestandsbeeld van de heer A. kan opklaren in die mate dat hij binnen een redelijke termijn de instelling kan verlaten en wellicht kan toewerken naar een behandeling buiten de muren van een psychiatrische instelling. Gelet op het gebrek aan voor de commissie aanvaardbare alternatieven acht de commissie de ECT-behandeling noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden. Hoewel de beoogde effecten van de ECT-behandeling niet kunnen worden gegarandeerd en negatieve effecten niet geheel kunnen worden uitgesloten, staat daar tegenover dat de heer A. in een zeer zorgelijke gezondheidstoestand verkeert en er een gebrek is aan alternatieven om de stoornis van de heer A. te behandelen. De respons bij het gebruik van medicatie is onvoldoende om tot een beëindiging van de huidige opname te komen en het interne gevaar effectief af te wenden. 

Nu tevens vaststaat dat in het behandelplan is voorzien in de behandeling met ECT en in de schriftelijke mededeling de maximaal toegestane termijn van drie maanden niet is overschreden, is de beslissing als bedoeld in artikel 9:6, eerste lid, Wvggz gerechtvaardigd te achten. 

De commissie wenst hieraan toe te voegen, zoals ook de onafhankelijk psychiater heeft geconcludeerd, dat herhaalde voorlichting over de effecten en risico’s van de behandeling kan helpen bij de poging om, ondanks de bezwaren van de heer A., tot overeenstemming te komen over de ECT-behandeling.  

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond 

Deze beslissing is op 25 juli 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 3 augustus 2023 aan betrokkenen verzonden.