Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van mevrouw A., ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 19 juni 2023 nummer 2306-78
Datum: 3 juli 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 3 juli 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 19 juni 2023.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Aanwezig
Klager: mevrouw A..
Instelling: mevrouw B., psychiater;
de heer C., arts-assistent.
Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.
Ambtelijk secretaris: mevrouw X.
Mevrouw A. was via een telefonische verbinding aanwezig in de zitting, en de psychiater van de klachtencommissie via een digitale verbinding.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A..
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klaagster zich niet kan vinden in
1) het besluit tot de opname, waarbij de mening van het FACT-team en de mening van de moeder van klaagster doorslaggevend zijn geweest;
2) de duur van de opname;
3) de benaming ‘vrijheden’ voor het naar buiten kunnen gaan;
4) het niet gehoord worden van de afdelingsgenoten in de kliniek, die allemaal naar huis willen.
De commissie komt tot het oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond is, dat klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zijn voor zover zij zien op de opname en beperking van de bewegingsvrijheid van klaagster zelf en dat de commissie onbevoegd is voor zover deze klachtonderdelen zien op de Wvggz als zodanig. Verder is klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk.
De feiten en omstandigheden
Bij beschikking van 13 april 2023 heeft de Rechtbank D. (hierna: de rechtbank) ten aanzien van mevrouw A. een aansluitende zorgmachtiging verleend voor –onder andere– het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, voor de duur van twaalf maanden, dus tot en met 13 april 2024.
Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is mevrouw A. op 14 april 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is ‘het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie’ aangekruist als de aan haar te verlenen vormen van verplichte zorg.
De beslissing vermeldt dat het verlenen van verplichte zorg noodzakelijk is om de volgende redenen (voor zover van belang):
“Er zijn naar onze beoordeling duidelijke symptomen van een manische ontregeling: patiënte is voor haar doen erg actief en is voortdurend bezig met het maken van sieraden, ze is hier zoveel mee bezig dat de zorg voor haar woning achteruit gaat (woning raakt zichtbaar vervuild), ook zijn er zorgen mbt haar financiën doordat zij veel geld besteedt aan de spullen die zij nodig heeft voor haar sieraden. De stemming van patiënte is toenemend prikkelbaar en ook haar denktempo is versneld. In gesprek is zij toenemend moeilijk te structureren, laat zich moeilijk onderbreken, praat snel en veel. Moeder geeft aan ook tekenen van psychose gezien te hebben bij patiënte: ze praat en lacht in zichzelf als ze denkt dat niemand het ziet. Moeder geeft aan dat ze alle gedragingen duidelijk herkent van eerdere manisch-psychotische ontregelingen en dat zij zich ernstige zorgen om patiënte maakt.
In het verleden hebben de ontregelingen van patiënte ook vaak een zeer sluipend beloop gekend maar wel met uiteindelijk ernstige nadelige gevolgen voor patiënte. Zij is in de financiële problemen gekomen, is destijds haar baan verloren en had echt een lange tijd nodig om volledig te herstellen van de ontregeling. Om deze redenen had patiënte toen zij nog in stabiele toestand was ook een zelfbindingsverklaring opgesteld om deze nadelen in de toekomst te voorkomen. Alle omstandigheden die beschreven waren in de zelfbindingsverklaring zijn nu actueel: zij gebruikt al vele maanden geen medicatie meer, er zijn duidelijke symptomen van beginnende ontregeling en moeder maakt zich ernstige zorgen om patiënte. Er is een zorgmachtiging aangevraagd en verkregen. Sindsdien proberen we patiënte te motiveren voor medicatie-inname onder toezicht of acceptatie van een depot. Zij blijft dit echter pertinent weigeren. Ze ontkent dat er redenen zijn tot zorg en geeft aan de zorgmachtiging aan te gaan vechten en wil niet met ons in gesprek over de medicamenteuze opties. De laatste 5 maanden is het überhaupt niet meer gelukt om in contact te komen met patiënte. Zij houdt de deur dicht, reageert niet op appjes, neemt de telefoon niet op als wij bellen. Ondertussen horen we van familie, waar we wel regelmatig contact mee hebben, dat haar psychiatrische toestand verslechterd.”
De behandelaar komt in deze beslissing tot het oordeel dat mevrouw A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft, en dat overleg is gepleegd met haar vertegenwoordiger, te weten haar moeder.
Mevrouw A. is van half april tot eind juni 2023 opgenomen geweest in kliniek E. (hierna: de instelling), een onderdeel van F., en is inmiddels weer thuis.
De klacht
De klacht van mevrouw A. houdt in dat zij zich niet kan vinden in
1) het besluit tot haar opname, waarbij de mening van het FACT-team en de mening van de moeder van klaagster doorslaggevend zijn geweest;
2) de duur van de opname;
3) de benaming ‘vrijheden’ voor het naar buiten kunnen gaan;
4) het niet gehoord worden van de afdelingsgenoten in de kliniek, die allemaal naar huis willen.
Het standpunt van klager
Mevrouw A. zegt dat zij vooral wil klagen over hoe de GGZ in Nederland functioneert. Zij is van mening dat de cliënten zelf nauwelijks tot niet gehoord worden en er niet naar hen wordt geluisterd. Zo is er voorafgaand aan haar eigen opname niet naar haar geluisterd, maar slechts naar het FACT-team en naar haar moeder. Zij waren van mening dat een opname en het (opnieuw) instellen op medicatie noodzakelijk waren omdat het niet goed met haar ging. Zijzelf daarentegen vond dat het wel goed met haar ging, maar dat met haar niet werd gecommuniceerd en er niet naar haar werd geluisterd. Ook tijdens de opname, die volgens haar veel te lang heeft geduurd, want maximaal twee weken zou moeten duren, voelde zij zich niet gehoord. In haar klaagschrift stelt mevrouw A. dat zij ook namens de afdelingsgenoten in de kliniek spreekt en dat zij zich allen niet gehoord voelen en naar huis willen.
Verder is mevrouw A. het niet eens met het regime van vrijheden binnen de GGZ. Zij vraagt zich bovendien af waarom er over ‘vrijheden’ wordt gesproken. De benaming ‘vrijheden’ wordt onder meer gebruikt voor het naar buiten gaan, naar het eigen huis gaan of een activiteit doen. Volgens haar is het in een democratisch land als Nederland niet wenselijk of zelfs niet mogelijk om psychiatrische cliënten als gevangenen te behandelen en hen hun vrijheden te laten verdienen/opbouwen door goed gedrag. Daarbij is het volgens mevrouw A. het ergste dat cliënten hun vrijheden ook weer kwijt kunnen raken.
Het standpunt van verweerder
De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de opname en beperking van de bewegingsvrijheid van mevrouw A. volstrekt noodzakelijk waren ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de beslissing tot opname is genomen door de behandelaars van het FACT-team dat mevrouw A. ambulant begeleidt. Bij deze beslissing hebben de behandelaars gehandeld volgens de zelfbeschikkingsverklaring (zbv) die door mevrouw A. zelf is opgesteld en waarin zij heeft opgenomen:
“5. Omstandigheden waaronder ik wil dat verplichte zorg aan mij wordt verleend
– Wanneer ik uit contact ga met mijn naastbetrokkenen (vooral mijn moeder) en het G. niet meer binnenlaat/ en/of ik niet op afspraken verschijn. Dit is dan waarschijnlijk een gevolg van het stoppen van mijn antipsychotische medicatie.
– Wanneer ik manische of psychotische kenmerken (heel druk gedrag, vreemd gedrag) laat zien en niet wil dat er iets aan de dosering van mijn medicatie verandert.
– Wanneer mijn moeder aangeeft dat het niet goed gaat met mij en er verplichte zorg nodig is.”
De behandelaars van het FACT-team stellen dat: “patiënte toen zij nog in stabiele toestand was ook een zelfbindingsverklaring [had] opgesteld om deze nadelen in de toekomst te voorkomen. Alle omstandigheden die beschreven waren in de zelfbindingsverklaring zijn nu actueel: zij gebruikt al vele maanden geen medicatie meer, er zijn duidelijke symptomen van beginnende ontregeling en moeder maakt zich ernstige zorgen om patiënte.”
Tevens stellen de behandelaars:
Zoals hiervoor [in de aanzeggingsbrief, zie onder ‘De feiten en omstandigheden’] beschreven hebben wij uitgebreid geprobeerd om patiënte op vrijwillige basis te motiveren voor behandeling in de vorm van medicatie. Medicatie is in het verleden meermaals effectief gebleken in de behandeling van de symptomen van patiënte en het afwenden van ernstig nadeel. Zij blijft echter iedere vorm van medewerking hieraan weigeren.
Volgens de behandelaars is voorafgaand aan de opname maanden geprobeerd met mevrouw A. in contact te komen, maar hield zij alle contacten af. Bij opname in de kliniek heeft mevrouw B. twee keer met mevrouw A. gesproken op de opnamedag. Later heeft de heer C. wekelijks met haar gesproken. De behandelaars kwamen niet goed in contact met mevrouw A. en konden niet goed afspraken met haar maken. Het FACT-team kon in die tijd wel goed contact met haar krijgen, dus de heer H. van het FACT-team sprak met mevrouw A.. Zodra het FACT-team oordeelde dat ontslag mogelijk was, is mevrouw A. ontslagen uit de instelling.
De behandelaars stellen verder dat er steeds met mevrouw A. is gecommuniceerd en haar opname niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was.
Het ernstige nadeel dat afgewend dient te worden bestaat volgens de behandelaars in ieder geval uit maatschappelijke teloorgang.
Overwegingen en oordeel
Mevrouw A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een opname en beperking van haar bewegingsvrijheid niet nodig waren. Ook is zij het niet eens met het regime van langdurige opnamen en beperkingen van de bewegingsvrijheid zoals deze binnen de GGZ in Nederland wordt gehanteerd.
De commissie stelt allereerst vast dat mevrouw A. niet kan klagen namens afdelingsgenoten in de instelling. Daarom is klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk.
De commissie merkt verder op dat zij slechts bevoegd is te oordelen over beslissingen of handelingen waartegen op grond van artikel 10:3 Wvggz een klacht kan worden ingediend. Zij is niet bevoegd te oordelen over klachten over de inhoud van de Wvggz als zodanig. Voor zover klachtonderdeel 3 betrekking heeft op de Wvggz als zodanig, is geen sprake van een beslissing of handeling die valt onder de limitatieve opsomming in artikel 10:3 Wvggz. Over het gebruik van terminologie zoals ‘beperking van bewegingsvrijheid’ en ‘vrijheden’, alsmede over hoe het systeem van vrijheden wordt toegepast binnen de GGZ is de commissie dan ook onbevoegd te oordelen. Ook ten aanzien van een deel van klachtonderdeel 2, namelijk het niet gemaximaliseerd zijn van de opnameduur binnen de Wvggz, is de commissie niet bevoegd.
De commissie is wel bevoegd te oordelen over de opname in en de beperking van bewegingsvrijheid van mevrouw A. binnen de instelling. Hierbij geldt het volgende toetsingskader. Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt.
Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat mevrouw A. lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type.
De behandelaars hebben afdoende aangetoond dat in april 2023 en de daaropvolgende twee maanden sprake was van een groot risico op maatschappelijke teloorgang indien geen verbetering in het toestandsbeeld van mevrouw A. zou optreden. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van mevrouw A. als gevolg van haar psychische stoornis leidde tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel had mevrouw A. zorg nodig.
De commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder opname in de instelling en beperking van de bewegingsvrijheid kon worden afgewend, en dat deze vormen van verplichte zorg evenredig waren en effectief zijn gebleken. De commissie stelt bovendien vast dat voorafgaand aan de opname maandenlang door het FACT-team is geprobeerd met mevrouw A. in contact te komen en met haar te communiceren. Mevrouw A. hield echter alle contacten af. Haar moeder maakte zich zorgen om haar psychische toestandsbeeld en vond dat verplichte zorg nodig was. Hiermee was al voldaan aan de voorwaarden die mevrouw A. zelf in haar zbv had opgenomen voor verplichte zorg.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klachtonderdelen 1 en – voor zover zij zien op de opname en de beperking van de bewegingsvrijheid van mevrouw A. zelf – de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond moeten worden verklaard.
Beslissing
De commissie:
- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond, voor zover deze zien op de eigen opname en de beperking van de bewegingsvrijheid van mevrouw A.;
- verklaart zichzelf onbevoegd te oordelen over klachtonderdelen 2 en 3 voor zover deze betrekking hebben op (het systeem van) de Wvggz als zodanig;
- verklaart klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk.
De schriftelijke beslissing is op 6 juli 2023 aan betrokkenen verzonden.