Ongegronde klacht over opname en medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken   

Betreft: Beslissing

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 20 april 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 24 april 2023 nummer 2304-46

Datum: 22 mei 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 22 mei 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 20 april 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 24 april 2023.

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

De heer A. heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie. Er heeft bemiddeling plaatsgevonden op 9 mei 2023. Dit heeft niet geleid tot het wegnemen van de klacht.

Aanwezig

Klager: de heer A.;
bijgestaan door: mevrouw B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Instelling: de heer C., psychiater van D.;
mevrouw E, arts-assistent van D.;
een co-assistent, van D.;
een verpleegkundige, van D.;
mevrouw F., psychiater van het G-team van H.;
de heer J., casemanager van het G-team van H.. 

Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: mevrouw X.

Stukken

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift 
  2. de schriftelijke reactie van de heer C., psychiater, en mevrouw E., arts-assistent, ontvangen op 17 mei 2023
  3. de schriftelijke reactie van mevrouw G., psychiater, ontvangen op 17 mei 2023
  4. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..

De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot

  1. toediening van antipsychotische medicatie
  2. opname

De commissie komt tot het oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. Het verzoek van klager tot vergoeding van zijn schade wordt afgewezen. 

De feiten en omstandigheden

De heer A. is gediagnosticeerd met een schizoaffectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Op 21 maart 2023 werd hij met een crisismaatregel opgenomen op de gesloten psychiatrische afdeling van D. (hierna: de instelling), vanwege een verdenking van een diep veneuze trombose -waarvoor de heer A. in de thuissituatie diagnostiek en behandeling weigerde- en een psychotische episode. 

Bij beschikking van 28 maart 2023 heeft de Rechtbank van J. (hierna: de rechtbank) ten aanzien van de heer A. een -al eerder door het ambulante team aangevraagde- zorgmachtiging verleend voor – onder andere – het toedienen van medicatie, beperken van de bewegingsvrijheid (voor maximaal drie maanden per keer) en opnemen in een accommodatie (voor maximaal drie maanden per keer), voor de duur van zes maanden, dus tot en met 28 september 2023. 

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is de heer A. op 21 maart 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de (toen geldende) crisismaatregel. In de schriftelijke kennisgeving is ‘het toedienen van medicatie’, ‘het beperken van de bewegingsvrijheid ‘ en ‘het opnemen in een accommodatie’ aangekruist als de aan hem te verlenen vormen van verplichte zorg. De behandelaar komt in deze beslissing tot het oordeel dat de heer A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft. 

De klacht

De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende handeling/beslissing van de instelling: 

  1. de toediening van antipsychotische medicatie
  2. de opname in de instelling (dit klachtonderdeel is op 16 mei 2023 aan de klacht toegevoegd)

Schorsingsverzoek 

De heer A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing inzake de medicatie te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 25 april 2023 geïnformeerd dat de verplichte zorg nog niet zal worden toegepast in afwachting van het bemiddelingsgesprek op 9 mei 2023. Toen dit bemiddelingsgesprek niet tot een oplossing van de klacht leidde, heeft de instelling vervolgens de toediening van de medicatie nog niet toegepast in afwachting van een beslissing van de commissie. De commissie zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de klacht.

Schadevergoeding

De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klager

De heer A. is het niet eens met de diagnose inzake de schizoaffectieve stoornis en de psychotische episodes. Hij zegt een alcoholprobleem te hebben, waardoor hij ook verward is geweest. Verder heeft hij in de thuissituatie last van een burn-out, spanningen en stress gehad, onder meer door een huilbaby bij de buren, waardoor hij vluchtte in alcoholgebruik. Hij is van mening dat de behandelaars zijn alcoholgebruik onterecht in een psychotische hoek plaatsen. 

De heer A. heeft in het verleden antipsychotica gebruikt maar had daarbij veel last van bijwerkingen: hij werd agressief van de medicatie en kreeg er een rothumeur van. Ook zijn intelligentie, muzikaliteit en creativiteit werden door de medicatie hevig aangetast. Zijn motoriek verslechterde bijvoorbeeld waardoor hij geen piano meer kon spelen en niet kon badmintonnen. Bij een verhoogde dosis aripiprazol ervoer hij een gevoel van vervreemding. 

Verder wil de heer A. graag naar huis. Er is volgens hem geen reden hem nog langer opgenomen te laten blijven. 

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat een behandeling met een anti-psychoticum en een opname volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. behalve een alcoholprobleem ook een psychotische kwetsbaarheid vertoont. Hij is op het moment van de hoorzitting van de commissie al twee maanden in de instelling en dus al twee maanden alcoholvrij. De heer A. is in de instelling kortdurend met een antipsychoticum behandeld, maar toen de behandelaars de dosering wilden verhogen diende de heer A. de klacht in en is de behandeling geschorst. De behandelaars zagen en zien ook op dit moment nog psychotische kenmerken bij de heer A., zoals achterdocht en wantrouwen jegens behandelaars. In de instelling gaat het nu -zonder medicatie- redelijk, maar de behandelaars zien wel dat als de spanning toeneemt (zoals nu in de aanloop naar de hoorzitting) het wantrouwen jegens de behandelaars ook toeneemt. Het behandelteam moet de heer A. dan begeleiden en begrenzen. De behandelaars denken dat dit wantrouwen zich in de thuissituatie, zonder begrenzing, kan ontwikkelen tot ziekelijke achterdocht. 

De behandelaars van het ambulante team dat de heer A. in de thuissituatie begeleidt, hebben in hun verweerschrift en ter zitting duidelijk gemaakt dat de heer A. sinds 2020 bij hen in behandeling is, nadat hij op de Medisch Psychiatrische Unit (MPU) van het K. opgenomen was geweest. In de MPU was de heer A. ingesteld op orale aripiprazol. In de thuissituatie heeft de heer A. deze medicatie afgebouwd omdat geen sprake meer was van een psychose en er geen motivatie was om het gebruik van de medicatie ter preventie voort te zetten. In de afgelopen jaren heeft de heer A. zich een aantal keren vrijwillig laten opnemen voor een (alcohol)detox, waarbij in ieder geval één keer sprake was van Wernicke encefalopathie. De heer A. is het afgelopen jaar ook tweemaal verplicht opgenomen in een acute situatie. In de thuissituatie is steeds sprake van een toenemend alcoholgebruik, waarna een toename van psychotische symptomen wordt waargenomen. De heer A. verzorgt zichzelf dan niet goed, eet niet goed en verwaarloost het huishouden. Ook is sprake van achterdocht en denigrerend gedrag jegens zorgverleners, en verbaal dreigend gedrag jegens de buren. Het wantrouwen jegens zorgverleners heeft ertoe geleid dat de heer A. binnenkort zijn derde casemanager in korte tijd krijgt. Voor de huidige opname was tevens sprake van verdenking van een trombosebeen bij de heer A., waarvoor noch de behandelaars noch de huisarts de heer A. gemotiveerd kregen om deze te laten onderzoeken en behandelen. 

De behandelaars van het ambulante team stellen dat de heer A. tijdens de huidige opname abstinent van alcohol is, maar dat er toch nog psychotische symptomen zijn. Als hij niet wordt behandeld met een antipsychoticum verwachten de behandelaars dat hij opnieuw zal terugvallen in alcoholgebruik, met daarbij opnieuw een toename van psychotische symptomen, met dezelfde maatschappelijke teloorgang en somatische zorgen tot gevolg. Volgens de behandelaars vertoonde de heer A. tijdens het gebruik van de aripiprazol in het verleden een stabieler toestandsbeeld.

Het ernstige nadeel dat afgewend dient te worden bestaat volgens de behandelaars derhalve uit onder meer ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat de heer A. met hinderlijk gedrag de agressie van anderen oproept. 

Overwegingen en oordeel

De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met een antipsychoticum en een opname niet nodig is en dat hij niet lijdt aan een schizoaffectieve stoornis.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat de heer A. lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizoaffectieve stoornis en een stoornis in alcoholgebruik. Hoewel de heer A. de schizoaffectieve stoornis ontkent, heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. 

Hoewel het nu in de instelling redelijk gaat met de heer A. en het ernstig nadeel minder groot is, is toch sprake van onder meer een groot risico op ernstig lichamelijk letsel van de heer A. zelf, zelfverwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en op de situatie dat de heer A. met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept indien geen blijvende of langdurige verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. optreedt. De commissie is van oordeel dat de behandelaars voldoende duidelijk hebben gemaakt dat de vicieuze cirkel (van detox, toename van alcoholgebruik, toename van psychotische symptomen, toename van ernstig nadeel, gedwongen opname, detox) waarin de heer A. de afgelopen jaren heeft verkeerd steeds opnieuw tot ernstig nadeel leidt, waardoor zijn toestandsbeeld steeds slechts kortstondig verbetert. Een doorbreking van deze vicieuze cirkel is naar het oordeel van de commissie dan ook nodig om het ernstig nadeel af te wenden. Hiervoor heeft de heer A. zorg nodig.

De commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder opname in de instelling en toediening van antipsychotische medicatie langer dan zeer kortstondig kan worden afgewend. Hierbij geldt dat blijkens de stukken en de verklaringen ter zitting behandeling met een opname en toediening van een antipsychoticum in het verleden doelmatig is gebleken. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende, behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. 

De commissie begrijpt dat de heer A. zich zorgen maakt over mogelijke bijwerkingen van de antipsychotische medicatie. De commissie is echter van oordeel dat de eventuele mogelijke nadelen van de medicatie niet opwegen tegen de nadelen van het niet gebruiken van de medicatie. De behandelaars dienen bij hun keuze voor een antipsychoticum en de toedieningsvorm daarvan, zoveel als mogelijk rekening te houden met de wensen en de voorkeuren van de heer A..

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard. 

Schadevergoeding

Nu de klacht ongegrond zal worden verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af 

Deze beslissing is op 23 mei 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 26 mei 2023 verzonden.