Ongegronde klacht over verplichte (depot)medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken

Betreft: BESLISSING 

Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd en bij de klachtencommissie binnengekomen op 15 februari 2023, nummer 2302-17

Datum: 27 februari 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 27 februari 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., gedateerd en ontvangen op 15 februari 2023. 

Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Mevrouw A. heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie en er heeft een bemiddeling plaatsgevonden op 22 februari 2023. Dit heeft niet geleid tot het wegnemen van de klacht.

Aanwezig

Klager: mevrouw  A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (vervangend)

Zorgaanbieder: mevrouw C., verpleegkundig specialist (vervanger van mevrouw. D., psychiater).
 

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: mevrouw X. 

Stukken

De klachtencommissie, hierna de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken: 

  1. het klaagschrift; 
  2. de schriftelijke reactie van mevrouw D., ontvangen op 24 februari 2023; 
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A.  

Mevrouw A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in haar medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat mevrouw A. zich niet kan vinden in het besluit tot toediening van (depot)medicatie. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is en licht dit hieronder toe.

De feiten en omstandigheden

De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden. 

Mevrouw A. is een 55-jarige vrouw die sinds 1998 in zorg is. Zij is gediagnosticeerd met schizofrenie welke diagnose na een second opinion en door verschillende psychiaters is gesteld. De voorgeschiedenis kenmerkt zich door meerdere (gedwongen) opnames in verband met een psychotische decompensatie als gevolg van het (tegen advies) staken van de voorgeschreven (orale) medicatie. Mevrouw A. is laatstelijk van november 2022 tot en met december 2022 gedwongen opgenomen geweest. Mevrouw A. ontvangt op dit moment ambulante zorg van E.. 

Bij beschikking van 20 september 2022 heeft de rechtbank F. ten aanzien van mevrouw A.  een zorgmachtiging verleend voor de duur van 12 maanden, dus tot en met 20 september 2023. De zorgmachtiging vermeldt als vorm van verplichte zorg, voor zover hier van belang:

  • het toedienen van medicatie. 

Op 10 februari 2023 is mevrouw A. door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is onder andere ‘het toedienen van medicatie’ aangekruist als de aan haar te verlenen vorm van verplichte zorg. 

De beslissing inzake redelijke waardering belangen ter zake van zorg is gedateerd 10 februari 2023. De behandelaar komt op basis van onderzoek gemotiveerd tot het oordeel dat mevrouw A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij  nodig heeft. Er heeft overleg plaatsgevonden met de vertegenwoordiger van mevrouw A..  

De klacht 

De klacht van mevrouw A. richt zich tegen de volgende handeling/beslissing van de instelling: 

  • behandeling met (depot)medicatie 

Schorsingsverzoek
Mevrouw A. heeft de commissie verzocht de beslissing om verplichte zorg te verlenen in de vorm van medicatietoediening, te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 16 februari 2023 geïnformeerd dat de uitvoering van de beslissing tot toediening van de medicatie geschorst kan worden. Mevrouw A. is hierover bij beslissing van 16 februari 2023 door de commissie geïnformeerd. De commissie zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de klacht. 

Het standpunt van klager 

De klacht wordt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Kern van de klacht is, zoals mevrouw A. ter zitting heeft toegelicht, dat de gebeurtenissen die ten grondslag zijn gelegd aan de zorgmachtiging niet hebben plaatsgevonden dan wel niet door haar zijn veroorzaakt. Daarenboven vindt zij het niet juist dat deze vermeende gebeurtenissen, die van meer dan 12 jaar geleden dateren, nu (weer) worden aangevoerd als rechtvaardiging voor de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. 

Daarnaast betwist mevrouw A. dat zij belast is met een psychische stoornis waarvoor behandeling met medicatie noodzakelijk is. Verder heeft zij nare bijwerkingen van de medicatie, zoals onder andere vermoeidheidsklachten, haaruitval, maagklachten en overgewicht; redenen temeer om de depotmedicatie niet meer toegediend te krijgen

Verder bestrijdt mevrouw A. dat sprake is van zogenoemd ernstig nadeel. Zo is er bij haar geen sprake van maatschappelijke teloorgang. Het is evenmin waar dat zij onnodig (veel) geld heeft uitgegeven waardoor schulden zijn ontstaan. In het verlengde hiervan heeft mevrouw A. opgemerkt dat de beslissing dan ook op onjuiste gronden berust en derhalve niet in stand kan blijven. 

Tot slot heeft mevrouw A. opgemerkt dat zij met haar klacht hoopt te bewerkstelligen dat zij geen zorg meer ontvangt van E.. Zij kan zich prima zelfstandig thuis redden. 

De patiëntenvertrouwenspersoon heeft hier nog aan toegevoegd dat de financiële problemen waarover door de behandelaren wordt gesproken op dit moment zelf door mevrouw A.  worden opgelost. Daarnaast onderschrijft hij het standpunt van mevrouw A. dat er steeds dezelfde gebeurtenissen uit een ver verleden worden aangehaald ter ondersteuning van de stelling dat mevrouw A. medicatie moet gebruiken, en dit terwijl mevrouw A. bestrijdt dat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. 

Het standpunt van verweerder 

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat een verplichte behandeling met (depot)medicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat mevrouw A. ondanks behandeling met (orale) antipsychotische medicatie, de laatste jaren onderliggend psychotisch (b)leek. Het behandelteam (en haar partner) hebben zich de laatste jaren dan ook vaak zorgen gemaakt over de toestand van mevrouw A.. Dit speelde ook in het voorjaar van 2022 toen mevrouw A. in overleg met haar behandelaar stopte met de inname van Acemap. Er was vervolgens onder andere sprake van desorganisatie in denken, ontstemming in sociale relaties, wantrouwen en problemen met de zelfzorg. Daarnaast werden er toen veel financiële aankopen gedaan door mevrouw A.. Gezien het verslechterde toestandsbeeld is mevrouw A. in november 2022 en december 2022 gedwongen opgenomen geweest. Tijdens de opname is mevrouw A. onder drang akkoord gegaan met de start van depotmedicatie waarna haar toestandsbeeld snel verbeterde. Na het ontslag in december 2022 uit de instelling bleek mevrouw A. bereid om depotmedicatie in de thuissituatie te blijven gebruiken waarbij de behandelaren, op verzoek van mevrouw A., akkoord zijn gegaan met een verlaging van 100 mg paliperidon naar 75 mg paliperidon per vier weken. Vanaf februari 2023 weigert mevrouw A. echter de voorgeschreven medicatie en, in tegenstelling tot mevrouw A., vinden haar behandelaren dat het nu niet goed met haar gaat. Ter voorkoming van ernstig nadeel -onder andere het risico op maatschappelijke teloorgang, desorganisatie en dreiging van conflictsituaties- willen de behandelaren van mevrouw A.  haar medicamenteus blijven behandelen met depotmedicatie. Er is vervolgens geprobeerd met mevrouw A. te bespreken of de herstart van de depotmedicatie op vrijwillige basis kon, maar omdat mevrouw A. dit heeft geweigerd is overgegaan tot de aanzegging van verplichte zorg in de vorm van depotmedicatie. Het uitgangspunt is om de depotmedicatie toe te dienen via een zogenoemde stoelconstructie op locatie G. zodat een (gedwongen) opname voorkomen kan worden. Verder is nog opgemerkt dat, gezien de door mevrouw A. ervaren bijwerkingen, tevens onlangs is voorgesteld om de depotmedicatie één keer per drie maanden toe te dienen, maar ook dit heeft mevrouw A. geweigerd. 

Ten aanzien van het incident uit 2010 is tot slot desgevraagd opgemerkt dat bekend is dat dit niet recent heeft plaatsgevonden en dat dit door mevrouw A. wordt betwist, maar dat dit onderdeel is van de feiten die worden vermeld ter toelichting dat in het verleden (meerdere keren) is gebleken dat mevrouw A. onder andere (be)dreigend kan overkomen op het moment dat zij haar medicatie niet (meer) neemt en haar toestandsbeeld verslechtert. 

Overwegingen en oordeel

Mevrouw A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat zij geen psychotische stoornis heeft en dat een behandeling met medicatie niet nodig is.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn.

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verteld is volgens de commissie gebleken dat mevrouw A. lijdt aan schizofrenie. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. Er is verder sprake van het risico dat mevrouw A. onder andere maatschappelijk teloorgaat indien haar toestandsbeeld verslechtert. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van mevrouw A. als gevolg van haar psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft mevrouw A. zorg nodig.

De commissie is van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder een behandeling met medicatie kan worden afgewend. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat in het verleden is gebleken dat het toestandsbeeld van mevrouw A. verbetert zodra zij (depot)medicatie krijgt. En hoewel duidelijk is dat mevrouw A. niet tevreden is over de medicatie en zij hiervan bijwerkingen ondervindt, ziet de commissie daarin onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de behandeling met medicatie disproportioneel is en dat het verzet van mevrouw A. gehonoreerd moet worden. In het verlengde hiervan merkt de commissie op dat zij van oordeel is dat de behandelaren zich ten aanzien van de door mevrouw A. ervaren bijwerkingen voldoende inspannen om haar daarbij te helpen en/of deze tot een minimum te beperken. Hieruit blijkt voor de commissie dat de klachten van mevrouw A. serieus worden genomen. 

Alles overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. 

Ambsthalve merkt de commissie op dat mevrouw A. meerdere keren heeft aangegeven dat zij het niet terecht vindt dat bepaalde gebeurtenissen uit een ver verleden steeds worden vermeld bij aanvragen tot verplichte zorg. De commissie kan begrijpen dat dit voor mevrouw A. lastig is en zij hoopt dat de behandelaren voortaan waar mogelijk rekening houden met de gevoeligheid hiervan voor mevrouw A.. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond

Deze beslissing is op 28 februari 2023 telefonisch aan de betrokkenen meegedeeld.