Ongegronde klacht over verplichte medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken     

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 18 april 2023, door de klachtencommissie ontvangen op 19 april 2023, nummer 2304-43

Datum: 1 mei 2023

Inleiding

De klachtencommissie is op 1 mei 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 18 april 2023, door de klachtencommissie ontvangen op 19 april 2023, nummer 2304-43.  

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (hierna pvp) 

Instelling: mevrouw C., psychiater van het D-team.  

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater, voorgedragen door X;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: X.

Stukken

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;
  2. de schriftelijke reactie van de heer E., casemanager, gedateerd 20 april 2023;
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..

De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot toediening van depotmedicatie. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is.  De commissie wijst daarnaast het verzoek tot schadevergoeding af. 

De feiten en omstandigheden

De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden. 

De heer A. is een 31-jarige man die verblijft in F.. Bij de heer A. is sprake van een ernstige dwangstoornis en een autismespectrumstoornis in combinatie met een verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van zorgmijden. De heer A. wordt ambulant behandeld door het D-team. Ondanks pogingen daartoe is gebleken dat een traject via de verstandelijk gehandicaptenzorg niet van de grond komt, onder andere door de lange wachtlijsten. 

In december 2022, toen de heer A. nog bij zijn moeder woonde is -mede gezien de toenemende agressie in de thuissituatie- door zijn ambulante behandelaren een zorgmachtiging aangevraagd. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat er als gevolg van het zorgmijden sprake was van een (medicamenteuze) onderbehandeling. 

Op 23 januari 2023 is het verzoek tot het verlenen van de zorgmachtiging door de Rechtbank G. toegewezen voor een periode van zes maanden. De beschikking vermeldt onder andere als vorm van verplichte zorg, voor zover hier van belang: toediening van medicatie. 

De heer A. is op 20 februari 2023 opgenomen op H.. Op dat moment woonde de heer A. -gezien de verslechterde fysieke toestand van zijn moeder en de agressie in de thuissituatie- niet meer bij zijn moeder en had hij geen vaste woon- of verblijfplaats. De heer A. ervoer hierdoor veel stress en het ontbrak hem aan structuur, waardoor hij zijn medicatie niet meer (goed) innam en er sprake was van een forse toename van zijn dwangklachten. Tijdens de opname is de heer A. ingesteld op medicatie, waarna het beter met hem ging. Het D-team heeft de heer A. vervolgens verwezen naar F.. Omdat deze stichting als voorwaarde stelt dat de heer A. zijn medicatie inneemt, is in overleg met hem besloten dat hij depotmedicatie toegediend krijgt. In eerste instantie stemde de heer A. hiermee in, maar later weigerde hij de medicatie. Vervolgens heeft de heer A. op 27 februari 2023 een klacht ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht op 13 maart 2023 heeft de heer A. zijn klacht ingetrokken. 

Vervolgens is de heer A. op 13 maart 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is onder andere ‘toediening van medicatie’ aangekruist als de aan hem te verlenen vorm  van verplichte zorg. 

Verder komt de behandelaar op basis van onderzoek tot het oordeel dat de heer A. wilsbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft.   

De klacht

De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende beslissing van de instellingen: 

  • de toediening van medicatie;

Schadevergoeding

De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klager

De heer A. is het niet eens met de toediening van de depotmedicatie. Hij wil geen depotmedicatie omdat hij hierdoor nare bijwerkingen ervaart. Zo wordt hij door de medicatie onrustig, overprikkeld en overgevoelig. Verder krijgt hij er honger van en is er mede daardoor bij hem sprake van gewichtstoename. Alleen al de gedachte dat hij op 4 mei 2023 mogelijk weer depotmedicatie krijgt toegediend, maakt hem heel zenuwachtig. De orale medicatie (lorazepam) die hij daaraan voorafgaand krijgt aangeboden om hem rustig(er) te laten zijn maakt volgens de heer A. geen verschil; dit is dan ook de reden dat hij dit niet accepteert.  

Verder heeft de heer A. tijdens de hoorzitting verteld dat hij lange tijd bij zijn moeder heeft gewoond maar dat het voor hen beiden beter is dat hij niet meer bij haar woont. Hij woont nu bij F. en het gaat veel beter met hem dan eerst. Hij is niet verward en hij kan zijn gedrag nu goed onder controle houden. In het verlengde hiervan heeft de heer A. opgemerkt dat hij helemaal geen medicatie meer nodig heeft, ook geen orale medicatie. Hij heeft namelijk gemerkt dat hij door het luisteren naar muziek, rustig kan blijven en zijn gedrag onder controle kan houden. Hij wil dan ook graag de kans krijgen om, bijvoorbeeld gedurende een proefperiode, te laten zien dat hij de voorgeschreven medicatie niet nodig heeft. De heer A. is er namelijk van overtuigd dat het zonder medicatie ook goed met hem zal gaan. Als hij dit heeft kunnen laten zien, wil hij vervolgens graag bij zijn familie in J. gaan wonen. 

Tot slot heeft de pvp samengevat dat de heer A. meent dat hij zonder medicatie ook goed kan functioneren. Daarenboven vraagt de pvp zich af of, ten aanzien van de veronderstelde  wilsbekwaamheid, wordt voldaan aan de eisen die de wet hieraan stelt. 

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de toediening van depotmedicatie volstrekt noodzakelijk is. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. al meerdere jaren bekend is bij de behandelaren van het D-team. In het verleden is gebleken dat de heer A. ambivalent staat tegenover de inname van de voorgeschreven orale medicatie en dat hij deze niet altijd inneemt. Hierdoor verslechtert het toestandsbeeld van de heer A., waarna er spanningen ontstaan en zich vervolgens incidenten voordoen. Toen de heer A. nog bij zijn moeder woonde, leidde dit tot fysiek geweld jegens zijn moeder. Tevens is gebleken dat het dwangmatige gedrag van de heer A. leidt tot incidenten in de woonomgeving van de heer A. waarbij de politie dan soms moet worden ingeschakeld.

Verder is opgemerkt dat de heer A. al eerder was aangemeld bij F. en dat hij daar toen ook een tijd heeft gewoond. Echter, nadat de heer A. de voorgeschreven medicatie niet meer innam en zijn situatie verslechterde, mocht hij niet meer in F. blijven. Hierna is hij weer bij zijn moeder gaan wonen, alwaar zich toen onverhoopt weer (de hierboven beschreven) incidenten hebben voorgedaan  (en waarvoor onder andere Veilig Thuis is ingeschakeld).  

Tijdens de gedwongen opname in februari 2023 is gestart met depotmedicatie waarna het toestandsbeeld van de heer A. verbeterde. Het depot heeft er volgens zijn behandelaren toe geleid dat zijn psychische stabiliteit is vergroot en dat de spannings- en dwangklachten zijn verminderd. Vervolgens is de heer A. weer verwezen naar F., welke nu de voorwaarde stelt dat hij adequaat behandeld wordt met medicatie. Nadat duidelijk werd dat de heer A. het depot niet meer vrijwillig accepteerde, is in maart 2023 besloten over te gaan tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van toediening van depotmedicatie. In dit kader is desgevraagd opgemerkt dat overleg is gevoerd met de curator van de heer A., te weten K., en dat hij akkoord is met de beslissing van de behandelaren van de heer A. om over te gaan tot de toediening van depotmedicatie. 

Verder is ten aanzien van de wilsbekwaamheid van de heer A. toegelicht dat sprake is van het risico op onder andere ernstig nadeel voor anderen en/of het gevaar voor algemene veiligheid van personen of goederen. Hierbij wordt dan met name gedoeld op het gevaar voor de moeder van de heer A. als hij niet meer in F. mag blijven wonen en/of het risico op incidenten in de woonomgeving van de heer A. (waar hij in het verleden bij betrokken is geweest). 

Ten aanzien van de depotmedicatie is opgemerkt dat de heer A. op 4 mei 2023 het vierde medicatie-depot toegediend zal krijgen. De heer A. zal voorafgaand aan de toediening van het depot (wederom) rustgevende medicatie aangeboden krijgen. Verder is opgemerkt dat zijn behandelaren ervoor openstaan om de toediening van het depot hierna voortaan niet maandelijks, maar driemaandelijks te laten plaatsvinden. Hierdoor kunnen volgens de behandelaren van de heer A. de bijwerkingen die hij ervaart, verminderen. 

Overwegingen en oordeel

De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat de gedwongen toediening van medicatie niet nodig is.

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verteld is volgens de commissie gebleken dat de heer A. lijdt aan een psychotische stoornis. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose. 

Er is verder sprake van het risico op ernstig nadeel voor anderen en/of gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen indien er geen verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. optreedt. Hierbij  heeft de commissie in aanmerking genomen dat in het verleden sprake is geweest van fysieke agressie van de heer A. jegens zijn moeder en dat zich meerdere incidenten hebben voorgedaan in de woonomgeving van de heer A.. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn psychische stoornis, ernstig nadeel tot gevolg heeft. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft de heer A. zorg nodig.

De commissie is verder van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder (de toediening van) medicatie kon worden afgewend. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. 

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

Schadevergoeding

Omdat de door de heer A. ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding. De commissie zal het verzoek om een schadevergoeding afwijzen

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond; 
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Deze beslissing is op 2 mei 2023 telefonisch aan alle betrokkenen medegedeeld.  

Datum verzending beslissing: 8 mei 2023