Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 19 januari 2023, bij de
klachtencommissie binnengekomen op 19 januari 2023, nummer 2301-09
Datum: 30 januari 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 30 januari 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 19 januari 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 19 januari 2023.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De heer A. heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie.
Aanwezig
Klager: de heer A.;
bijgestaan door: mevrouw B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) (vervanger van mevrouw X ).
Instelling: mevrouw D, verpleegkundig specialist;
X, begeleider;
X, case-manager van het FACT.
Klachtencommissie: de heer X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater, voorgedragen door X;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van X.
Ambtelijk secretaris: mevrouw X.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift
- de schriftelijke reactie van mevrouw D., verpleegkundig specialist, ontvangen op 26 januari 2023.
3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..
De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot verplichte behandeling met medicatie. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is en licht dit hieronder nader toe.
De feiten en omstandigheden
De heer A. is een 60-jarige man die sinds 1980 bekend is in de psychiatrische hulpverlening, veelal binnen een gedwongen kader. Op dit moment woont de heer A. in een Woonvorm op locatie E.. De heer A. is gediagnosticeerd met een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type en hij is bekend met manisch psychotische ontregelingen. Daarnaast heeft hij langdurige sombere episodes (gekend). De heer A. is al jarenlang ingesteld op lithium die zijn stemming moet stabiliseren en de manische ontregeling moet voorkomen. In mei 2020 heeft zijn toenmalig behandelend psychiater hier amitriptyline aan toegevoegd met als doel de depressie te verlichten.
Bij beschikking van 29 april 2022 heeft de rechtbank F., hierna de rechtbank, ten aanzien van de heer A. een zorgmachtiging verleend voor de duur van 12 maanden, dus tot en met 29 april 2023. De zorgmachtiging vermeldt als vorm van verplichte zorg, voor zover hier van belang:
- het toedienen van medicatie.
Ten aanzien van de noodzaak van verplichte zorg heeft de rechtbank overwogen dat de heer A. bij het staken van de inname van de medicatie snel ontregelt waardoor er meerdere opnames nodig zijn geweest. Verder is gebleken dat nog regelmatig spanning bij de heer A. merkbaar is die ertoe leidt dat er dan geen samenwerking met zijn behandelaren mogelijk is. Als hij manisch wordt, wordt de heer A. onhandelbaar – waarbij zijn behandelaren zich veelal niet op hun gemak voelen – en onttrekt hij zich aan zorg. De zorgmachtiging blijft noodzakelijk zodat snelle opschaling van (verplichte) zorg ingezet kan worden om langdurig en ernstige decompensatie af te wenden.
Vervolgens is de heer A. op 16 januari 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz op grond van de zorgmachtiging. In de schriftelijke kennisgeving is ‘het toedienen van medicatie’ aangekruist als de aan hem te verlenen vorm van verplichte zorg.
De beslissing inzake redelijke waardering belangen ter zake van zorg is gedateerd 16 januari 2023. De behandelaar komt op basis van onderzoek tot het oordeel dat de heer A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft. Er heeft overleg plaatsgevonden met de vertegenwoordiger van de heer A., te weten mevrouw G. (curator) en zij is het eens met de verplichte zorg.
De klacht
De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende handeling/beslissing van de instelling:
- behandeling met medicatie
Het standpunt van klager
De klacht wordt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
De heer A. wil graag stoppen met de amitriptyline, onder andere omdat hij hiervan veel bijwerkingen ondervindt, zoals problemen met slapen en een toename van zijn gewicht. Verder heeft hij de hele dag een droge mond en heeft hij astmatische klachten. De heer A. is dan ook van mening dat deze vele bijwerkingen niet opwegen tegen een mogelijk voordeel van de medicatie. Deze medicatie heeft volgens de heer A. toch weinig tot geen invloed op hoe hij zich voelt. Zijn behandelaren zeggen dat het beter met hem gaat maar dat is volgens de heer A. niet waar. Hij voelt zich nog steeds vaak neerslachtig en hij ligt veel op bed. De heer A. heeft in 2020 een gesprek gehad met zijn toenmalig psychiater, de heer H., en volgens de heer A. is toen afgesproken dat als hij amitriptyline zou nemen, hij de lithium kon afbouwen. Dit is echter nog steeds niet gebeurd en de heer A. is het er niet mee eens dat er in dit kader geen ruimte is om over de medicatie te onderhandelen. In het verlengde hiervan heeft de heer A. opgemerkt dat hij soms manisch wordt en dat hij dan soms onredelijk kan zijn, maar dat hij nooit gewelddadig is geweest.
De patiëntenvertrouwenspersoon vraagt zich ten aanzien van de gewichtstoename van de heer A. af of de behandelaren van de heer A. zich voldoende hebben ingespannen om dit te voorkomen en/of om dit een halt toe te roepen.
Tot slot heeft de heer A. herhaald dat het niet zo goed met hem gaat als zijn behandelaren willen doen geloven. Hij is er dan ook van overtuigd dat hij kan stoppen met de inname van de amitriptyline omdat dit niet tot een wijziging in zijn toestandsbeeld zal leiden en dan heeft hij in ieder geval geen last meer van de bijwerkingen.
Het standpunt van verweerder
De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat een verplichte behandeling met medicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd.
Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. bekend is met manische ontregelingen en dat hij daarnaast last heeft van sombere episodes. De laatste manische ontregeling vond plaats in april 2020. De heer A. is reeds jarenlang ingesteld op lithium en in mei 2020 is hier door de toenmalig behandelend psychiater amitriptyline aan toegevoegd met als doel de depressie te verlichten. De heer A. legt zich soms neer bij de noodzaak van het innemen van de medicatie en soms geeft hij aan het er niet mee eens te zijn. In het verleden heeft hij zich verzet tegen de lithium en momenteel uit hij verzet tegen het gebruik van de amitriptyline. Van de opmerking van de heer A. dat zijn psychiater in mei 2020 zou hebben gezegd dat als hij op amitryptiline ingesteld was, hij de lithium kon afbouwen is geen verslaglegging beschikbaar. Daarnaast wordt het niet aannemelijk geacht dat de psychiater dit gezegd heeft omdat beide middelen een ander doel hebben. Mogelijk is hier dus sprake van een misverstand.
Verder heeft de behandelaar opgemerkt dat de heer A. sinds januari 2022 vanuit kliniek I. in woonvorm E. is komen wonen en dat hij ambulant begeleid wordt door FACT J.. Bij de overplaatsing is afgesproken dat de medicatie, die zorgvuldig is afgewogen en goed werkt bij de heer A., niet zal worden veranderd. De heer A. is nu al langer dan een jaar niet (gedwongen) opgenomen geweest, wat laat zien dat de huidige behandeling effect sorteert en de stemming stabiel is. Er zijn het afgelopen jaar wel enkele momenten geweest waarbij de heer A. drukker werd, waarschijnlijk onder invloed van slecht slapen, maar een echte ontregeling is steeds afgewend.
Ondanks de verkregen stabiliteit uit de heer A. zich toenemend ontevreden over de medicatie. Hierover zijn diverse gesprekken gevoerd met verschillende behandelaren, onder andere ook over de door de heer A. ervaren bijwerkingen. Ten aanzien van het overgewicht en zijn dorst is uitgelegd dat de oplossing gezocht moet worden in leefstijl-interventies en -aanpassingen en niet in een verandering van de medicatie. De heer A. is hiervoor onder andere door zijn huisarts naar een diëtiste verwezen, maar de heer A. heeft dit contact niet doorgezet. In het verlengde hiervan is opgemerkt dat de heer A. naar zijn zeggen 40 kg is aangekomen door het gebruik van de amitriptyline. Volgens de medische gegevens is hij 10 kg aangekomen sinds de start van de amitriptyline en was er bij de start daarvan al sprake van problematisch overgewicht.
Verder is opgemerkt dat, hoewel de heer A. wel ziektebesef heeft, hij niet in staat lijkt te overzien wat een verandering in de medicatie tot gevolg kan hebben. De risico’s van ontregeling en een hernieuwde gedwongen opname zijn dan namelijk zeer reëel. Een bijkomend ernstig nadeel daarvan zou kunnen zijn dat hij bij een langdurige opname zijn appartement bij locatie E. zou kunnen verliezen.
Ter voorkoming van ernstig nadeel – onder andere het risico dat de heer A. met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept dan wel dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht dan wel maatschappelijke teloorgang – willen de behandelaren van de heer A. hem medicamenteus blijven behandelen en geen wijziging aanbrengen in de medicatie. Deze is namelijk zorgvuldig gekozen en heeft voor stabiliteit gezorgd die de heer A. hieraan voorafgaand zeer lang niet gekend heeft.
Overwegingen en oordeel
De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met medicatie niet nodig is dan wel dat hij moet kunnen onderhandelen over de soort en dosering van de medicatie.
Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn.
Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verteld is volgens de commissie gebleken dat de heer A. lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose.
Er is verder sprake van een groot risico dat de heer A. onder andere met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar brengt dan wel op maatschappelijke teloorgang indien zijn toestandsbeeld verslechtert. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft de heer A. zorg nodig.
De commissie is van oordeel dat de behandelaren in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder een behandeling met medicatie kan worden afgewend. Het valt niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende behandeling het ernstige nadeel kan wegnemen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat de situatie van de heer A. nu al lange tijd stabiel is. En hoewel duidelijk is dat de heer A. niet tevreden is over de medicatie en hij hiervan bijwerkingen ondervindt, ziet de commissie daarin onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de behandeling met medicatie disproportioneel is en dat het verzet van de heer A. gehonoreerd moet worden. In het verlengde hiervan merkt de commissie op dat zij van oordeel is dat de behandelaren zich ten aanzien van de door de heer A. ervaren bijwerkingen voldoende inspannen om hem daarbij te helpen en/of deze tot een minimum te beperken. Hieruit blijkt voor de commissie dat de klachten van de heer A. serieus worden genomen.
Alles overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht ongegrond
Deze beslissing is op 31 januari 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld.