Ongegronde klacht tegen verplichte medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 2 mei 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 9 mei 2023, nummer 2305-54

Datum: 5 juni 2023

Inleiding

De Klachtencommissie is op 5 juni 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A., gedateerd 2 mei 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 9 mei 2023. 

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Naar aanleiding van de klacht heeft er op 23 mei 2023 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Dit gesprek heeft niet geleid tot overeenstemming over de behandeling.

Aanwezig

Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon; 

Instelling: de heer C., Psychiater;
de heer D., Arts, niet in opleiding tot specialist;
de heer E., Psychiater; 

Klachtencommissie: mevrouw X, jurist;
mevrouw X, psychiater;
mevrouw X, voorgedragen door de Cliëntenraad.     

Ambtelijk secretaris:  X. 

Stukken

De klachtencommissie (hierna: de commissie) heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;  
  2. het verweerschrift; gedateerd 23 mei 2023 en ontvangen op 1 juni 2023;
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier. 

De feiten en omstandigheden 

Bij beschikking van 26 januari 2023 heeft de rechtbank F ten aanzien van de heer A. een zorgmachtiging verleend, waarin onder andere ‘het toedienen van medicatie’ is opgenomen als vorm van verplichte zorg. De zorgmachtiging geldt tot en met 26 januari 2024. 

De heer A. verblijft sinds 3 april 2023 bij zorgaanbieder G., locatie H.. 

Op 5 april 2023 heeft de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 8:9 Wvggz een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen ten aanzien van het toedienen van medicatie. In de kolom met het kopje ‘Verwachte maximale duur’ staat: “indien nodig voor de duur van de machtiging”. 

In de beslissing staat dat is besloten tot verplichte zorg in verband met gedrag dat als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel: 

“U bent opgenomen in verband met psychotische ontregeling. Toen u in de observatieruimte van de crisisdienst was (J.), is er besloten om medicatie toe te dienen onder dwang. U weigerde medicatie. Dit werd nodig geacht om somatische complicaties als gevolg van alcoholgebruik te voorkomen. Daarnaast werd het nodig geacht om de veiligheid van de situatie en voor de zorgmedewerkers te waarborgen. U namelijk uitte fysieke en verbale agressie naar zorgmedewerkers, waardoor het niet mogelijk was om u te verplegen en om u op een veilige manier naar de afdeling te brengen.” 

G., locatie H. zal hierna worden aangeduid als “de instelling”. 

De klacht en het standpunt van klager 

De heer A. verzoekt de commissie zijn klacht tegen het toedienen van medicatie gegrond te verklaren. Tevens verzoekt de heer A. de commissie hem op grond van artikel 10:11 Wvggz een schadevergoeding toe te kennen. De heer A. heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. 

De heer A. heeft in het verleden ernstige bijwerkingen ondervonden van depotmedicatie. Ter zitting legt de heer A. uit dat hij bang is dat hij deze negatieve bijwerkingen wederom zal ondervinden. Hij geeft daarom de voorkeur aan orale medicatie. Hier voelt hij zich daar ook veiliger bij, met name als hij straks weer thuis is. De heer A. zegt bereid te zijn orale medicatie te accepteren en mee te werken aan behandelafspraken.

Het standpunt van verweerder

De instelling, daarin ondersteund door de ambulant behandelaar, heeft zich op het standpunt gesteld dat het toedienen van depotmedicatie nodig is ter voorkoming van ernstig nadeel. Daartoe wordt het volgende aangevoerd. 

De heer A. is bekend met non-compliantie van psychofarmaca. In de ambulante setting is getracht de heer A. te behandelen met orale depotmedicatie, maar dit verliep vaak moeizaam. Wegens verdenking van smokkelen met medicatie, kreeg de heer A. de medicatie onder toezicht. Ook kwam de heer A. behandelafspraken niet altijd na. Er vonden daarom regelmatig huisbezoeken plaats. In de periode voorafgaand aan de huidige opname, verbleef de heer A. ook enige tijd bij Kliniek K.. Nadat de heer A. zich had onttrokken aan de opname en behandeling, hebben zowel klinisch als de ambulant behandelaren vergeefs geprobeerd de heer A. weer in beeld en zorg te krijgen. Uiteindelijk werd de heer A. in verband met een fors manisch-psychotisch toestandsbeeld opgenomen in de instelling. In de periode dat de heer A. werd behandeld met depotmedicatie, heeft hij altijd stabiel gefunctioneerd en was er geen aanleiding tot opname. Pas toen de heer A. vanuit een Begeleid Wonen op zichzelf ging wonen, en hij zijn medicatie niet meer adequaat innam, is hij ontregeld geraakt. 

De beoordeling 

De klacht

De heer A. heeft zich gemotiveerd op standpunt gesteld dat het toedienen van depotmedicatie, waarvan hij ernstige bijwerkingen zal ondervinden, niet nodig is omdat hij voldoende bereid is om vrijwillig mee te werken aan zijn behandeling met orale medicatie. De heer A. ontleent ook een gevoel van veiligheid aan een behandeling met orale medicatie. 

De commissie overweegt als volgt. Op 26 januari 2023 is een zorgmachtiging verleend ten aanzien van de heer A., geldend tot en met 26 januari 2024. In deze zorgmachtiging is de vorm waar de heer A. zich over beklaagt, namelijk het toedienen van medicatie, opgenomen als vorm van verplichte zorg. Hierin is tevens vastgesteld dat bij de heer A. sprake is van een psychische stoornis van waaruit hij ernstig nadeel veroorzaakt. Voor zover de heer A. bedoeld heeft te stellen dat hiervan geen sprake (meer) is, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. De commissie neemt daarom de vaststelling van de rechtbank over. 

Door de heer A. is gesteld dat hij zich zal conformeren aan de behandelafspraken, in die zin dat hij op vrijwillige basis de orale medicatie zal innemen. Het bestendige karakter van de vrijwilligheid is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Volgens de instelling is de kans groot dat, zoals de ervaring heeft uitgewezen, de heer A. zich toch weer zal onttrekken aan de behandeling dan wel de orale medicatie niet trouw zal innemen. Zonder adequate en duurzame medicatie inname zal de heer A. wederom ontregelen met alle gevolgen van dien. De commissie is daarom voldoende overtuigd geraakt dat verplichte zorg in de vorm van depotmedicatie nodig is ter voorkoming van ernstig nadeel. Het is de commissie niet gebleken dat de bijwerkingen waarvan de heer A. melding maakt, zodanig ernstig zijn dat dit een behandeling met depotmedicatie niet rechtvaardigt. Alles bijeengenomen is de commissie daarom van oordeel dat de beslissing tot dwangmedicatie op goede gronden genomen is en de klacht ongegrond is. 

Schadevergoeding 

Omdat de door de heer A. ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding. De commissie zal het verzoek om een schadevergoeding afwijzen. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart de klacht ongegrond
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af