Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 7 augustus 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 10 augustus 2023, nummer 2308-101
Datum: 11 september 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 11 september 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A. gedateerd 7 augustus 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 10 augustus 2023.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
De heer A. heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de Klachtencommissie.
Aanwezig
Klager: de heer A.;
Bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon.
Instelling: mevrouw C., psychiater (FACT H);
de heer D., psychiatrisch verpleegkundige (FACT H).
Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.
Ambtelijk secretaris: de heer X.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..
De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
De klacht houdt zakelijk samengevat in dat klager zich niet kan vinden in het besluit tot het verlenen van verplichte zorg inhoudende het tegen de wil toedienen van medicatie. De commissie verklaart zijn klacht ongegrond. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.
De feiten en omstandigheden
Op grond van de toen geldige zorgmachtiging verbleef de heer A. in januari 2023 bij E., locatie F. in G.. In het kader van die opname werd de heer A. ingesteld op depotmedicatie waarna de behandeling werd voortgezet bij FACT H..
Bij beschikking van 22 februari 2023 heeft de Rechtbank J. ten aanzien van de heer A. een aansluitende zorgmachtiging verleend, geldend tot en met 22 februari 2024, voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder “het toedienen van medicatie” (hierna: de beschikking).
In de beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie. Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in: ernstig lichamelijk letsel; ernstige psychische schade; ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
Bij brief van 26 juni heeft de zorgverantwoordelijke, mevrouw C. (hierna: de zorgverantwoordelijke) overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz aan de heer A. bericht dat zij heeft besloten per die datum de volgende vorm van verplichte zorg aan de heer A. te gaan verlenen: “het toedienen van medicatie”. De zorgverantwoordelijke heeft in de brief, het volgende vermeld:
“Voorbereiding beslissing
Uw gedrag leidt, als gevolg van een psychische stoornis, tot ernstig nadeel. Op 18 juli 2023 heb ik u onderzocht en heb ik deze voorgenomen beslissing met u besproken.
Wilsbekwaamheidsbeoordeling
(…) Mijn conclusie ten aanzien van uw wilsbekwaamheid in het verzet tegen de verplichte zorgvormen is dat u: wilsbekwaam bent, waarbij er sprake is van levensgevaar voor u en/of ernstig nadeel voor anderen en/of gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen:
(…) Antipsychotica zijn bewezen effectief bij het behandelen van psychotische stoornissen. Betrokkene heeft geen ziektebesef en vindt antipsychotica niet noodzakelijk en geeft direct zijn wens tot het staken hiervan aan, waarmee het aannemelijk is dat een verplicht zorg noodzakelijk is voor het behandelen van het ziektebeeld. Er is gezien het niet innemen van orale medicatie gekozen voor een depot.”
Bij brief van 18 juli 2023 heeft de zorgverantwoordelijke de beslissing tot het toedienen van medicatie opnieuw op schrift gesteld. De zorgverantwoordelijke heeft in de brief – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Medicatie zal ten tijde van overgang naar het nieuwe FACT-team en overgang van depot naar orale medicatie onder toezicht gegeven worden zodat de medicatie goed ingenomen wordt zodat decompensatie wordt voorkomen. Er is al eerder gebleken dat bij toedienen van antipsychotica uw klachten verdwijnen waardoor het ernstig nadeel ook uitblijft.”
Wanneer hierna wordt verwezen naar een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld de beslissing van 26 juni 2023 én de beslissing 18 juli 2023.
De klacht
De heer A. klaagt tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 van de Wvggz, inhoudende het tegen de wil toedienen van medicatie.
Schadevergoeding
De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van klager
De heer A. meent dat er geen aanleiding is voor het toepassen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie en dat de beslissing aldus geen stand kan houden. Er is immers geen sprake van een psychische stoornis (hij hoort geen stemmen en heeft geen psychose) die hem ernstig nadeel doet veroorzaken voor hemzelf of anderen (hij is naar eigen zeggen onterecht agressief aangekondigd zonder zorgvuldig onderzoek en hij is niet gevaarlijk voor zichzelf en voor anderen).
In de afgelopen periode is de heer A. bij verscheidene zorgaanbieders in zorg geweest als gevolg waarvan hij in behandeling is geweest bij zeven psychiaters die hij nauwelijks heeft gezien of gesproken. Het enige dat ze doen is hem behandelen met depotmedicatie (Xeplion) waarvan hij bovendien nog eens heel veel bijwerken ervaart, zoals vermoeidheid, krachtverlies en overmatige speekselvloed.
Het standpunt van verweerder
De zorgverantwoordelijke heeft, daarin ondersteund door de ter zitting aanwezige verpleegkundig specialist, zich op het standpunt gesteld dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg voldoet aan de algemene uitgangspunten en criteria voor en doelen van het toepassen van verplichte zorg. Daartoe wordt – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Na de opname bij E., locatie F., is de heer A. in januari 2023 in zorg gekomen bij FACT H.. De heer A. wordt behandeld met antipsychotische medicatie. Wanneer hij stopt met het innemen van medicatie raakt de heer A. psychotisch ontregeld en vormt hij een gevaar voor zichzelf en anderen. Vanwege de door de heer A. ervaren bijwerkingen van de depotmedicatie werd door de waarnemend psychiater besloten tot het verlagen van de dosering. Na een evaluatie van de klachten werd besloten tot een verdere verlaging van de dosering. Ondanks de medicatie waren er aanhoudende psychotische klachten. Hoewel de heer A. op de laagst mogelijke dosering werd behandeld, namen de bijwerkingen niet af. Op 18 juli 2023 werd in overleg met de heer A. daarom besloten om de depotmedicatie om te zetten in orale medicatie. Hierna is de heer A. overgegaan naar het FACT Ouderen H..
Overwegingen en oordeel
De klacht(en)
De klacht van de heer A. richt zich tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, meer in het bijzonder tegen het toedienen van medicatie. Deze klacht wordt gebaseerd op de stelling dat geen sprake is van een psychische stoornis die hem ernstig nadeel doet veroorzaken en op de stelling dat de bijwerkingen niet opwegen tegen de gunstige effecten, voor zover die er überhaupt zijn, van de behandeling.
De beoordeling van de klacht(en)
De wet stelt aan de uitvoering van verplichte zorg een groot aantal inhoudelijke en formele eisen. Uit artikel 3:3 en 3:4 van de Wvggz volgt dat verplichte zorg verleend kan worden indien het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel en:
- er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn;
- er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
- het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is; en
- redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
De commissie redeneert als volgt. De commissie gaat niet mee in de stelling van de heer A. dat gezegd kan worden dat geen sprake is van stoornis gerelateerd ernstig nadeel. De commissie moet afgaan op de beschikking van 22 februari 2023 waarin is vastgesteld dat de heer A. lijdt aan een psychische stoornis die hem ernstig nadeel doet veroorzaken. Voor zover de klacht is ingegeven door het feit dat de zorgmachtiging ten onrechte is verleend, kan daar bij de klachtencommissie niet over worden geklaagd.
Vertaald naar de wet begrijpt de commissie dat de heer A. zich op het standpunt stelt dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet proportioneel is, omdat de door hem ervaren bijwerkingen van de medicatie niet in verhouding staan tot het daarmee te dienen doel.
De commissie redeneert als volgt. Hoewel duidelijk is dat de heer A. negatieve bijwerkingen ervaart van de medicatie (ook in zijn huidige vorm), zijn er geen bijwerkingen geconstateerd die nopen tot disproportionaliteit, en staat de verplichte toediening van de medicatie voldoende in verhouding tot de in de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg beschreven doelen die er – kort gezegd – op neerkomen dat met medicatie voorkomen wordt dat de heer A. decompenseert. De commissie heeft bij dit oordeel mede in aanmerking genomen dat de dosering van de depotmedicatie werd verlaagd tot de laagst mogelijke dosering, en dat er inmiddels geswitcht is naar orale medicatie waarvan de heer A., zo is de verwachting, minder bijwerkingen zal ervaren.
Op grond van het vorenstaande is de commissie van oordeel dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en dat deze beslissing de toets aan de criteria en doelen van art. 3:3 en 3:4 van de wet kan doorstaan.
Voor zover de heer A. tevens bedoeld heeft te klagen over de vele wisselingen van behandelaren, is de commissie van oordeel, hoewel de klacht hierover begrijpelijk en invoelbaar is, dat de zorgverantwoordelijke op dit punt geen verwijt treft en de klacht ongegrond is.
De beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding
Nu de commissie de klacht ongegrond zal verklaren, is er geen aanleiding voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding. De commissie zal het verzoek tot schadevergoeding dan ook afwijzen.
De beslissing
De commissie:
- verklaart de klachten ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beslissing is op 12 september 2023 mondeling aan betrokkenen medegedeeld.
De schriftelijke beslissing is op 19 september 2023 aan betrokkenen verzonden.