Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van mevrouw A., gedateerd 17 oktober 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 17 oktober 2023, nummer 2310-136
Datum: 30 oktober 2023
Inleiding
De klachtencommissie is op 30 oktober 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., gedateerd 17 oktober 2023, bij de klachtencommissie binnengekomen op 17 oktober 2023, tegen B. (hierna: de zorgaanbieder).
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Mevrouw A. heeft geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de Klachtencommissie.
Bij afzonderlijke beslissing van 23 oktober 2023 is het verzoek om schorsing van de bestreden beslissing door de commissie afgewezen.
Aanwezig
Klager: mevrouw A.;
Bijgestaan door: de heer C., patiëntenvertrouwenspersoon.
Zorgaanbieder: de heer D., psychiater;
de heer E., arts
een verpleegkundige en stagiaire van de afdeling.
Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.
Ambtelijk secretaris: de heer X.
Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de beschikking van de rechtbank F. van 30 december 2023;
- de beslissing tot verplichte zorg van 9 september 2023;
- de beslissing tot verplichte zorg van 12 september 2023;
- de beslissing tot verplichte zorg van 29 september 2023;
- gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A..
Mevrouw A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in haar medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.
Samenvatting
Mevrouw A. heeft een klacht ingediend tegen meerdere vormen van verplichte zorg. De commissie komt tot het oordeel dat bij het nemen van de beslissingen tot het verlenen van verplichte zorg voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De klachten zijn daarom ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
De feiten en omstandigheden
Bij beschikking van 30 december 2022 heeft de rechtbank F. ten aanzien van mevrouw A. een zorgmachtiging verleend voor de periode tot en met 30 december 2023. Deze machtiging omvat verplichte zorg, onder meer in de vorm van toediening medicatie, beperking bewegingsvrijheden, aanbrengen beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, insluiting en opneming in een accommodatie.
Mevrouw A. is gediagnosticeerd met een psychische stoornis, in de vorm van schizoaffectieve stoornis, bipolair type met suïcidaal gedrag en problematisch cannabisgebruik.
Zorgverlener is zorgaanbieder B. (hierna te noemen: zorgaanbieder).
Ter uitvoering van voornoemde beschikking heeft de zorgverantwoordelijke op 9 september 2023 op grond van artikel 8:9 Wvggz een beslissing genomen tot het toepassen van verplichte zorg in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid en opnemen in een accommodatie. Ten tijde van het nemen van deze beslissing verbleef mevrouw A. op een afdeling voor spoedeisende psychiatrie te F..
Op 9 september 2023 werd mevrouw A. overgeplaatst naar een tijdelijke overbruggingsafdeling alwaar op de voet van artikel 8:9 Wvggz door de zorgverantwoordelijke besloten wordt tot toediening van ingrijpmedicatie en insluiting als vormen van verplichte zorg.
Op 12 september 2023 werd in verband met het door mevrouw A. onnodig bellen naar het alarmnummer 112 door de zorgverantwoordelijke besloten tot het aanbrengen van beperkingen in het gebruik van communicatiemiddelen. Mevrouw A. verbleef toen (en verblijft daar nog steeds) bij een afdeling van kliniek G..
In verband met het blijven weigeren van de voorgeschreven medicatie heeft de zorgverantwoordelijke op 29 september 2023 besloten tot dwangbehandeling met medicatie.
De klacht en het standpunt van klager
Mevrouw A. heeft klachten ingediend tegen meerdere vormen van verplichte zorg. Daarnaast wordt verzocht om ten bate van mevrouw A. een schadevergoeding op te leggen.
Toediening medicatie
Mevrouw A. wordt tegen haar zin behandeld met Cisordinol op basis van een verkeerde diagnose. Dit middel wordt gegeven via een injectie in de bil. Deze wijze van toediening ervaart mevrouw A. als vernederend. Zij wil het daarom via haar arm toegediend krijgen. Mevrouw A. vreest voor bijwerkingen, zoals onvruchtbaarheid, epileptische aanvallen, inactiviteit en depressieve gevoelens. Ook heeft het middel een slecht effect op haar seksualiteit. Gelet hierop verkiest mevrouw A. Abilify boven Cisordinol. Daar heeft ze ook goede ervaringen mee. Mevrouw A. wordt ook behandeld met Nozinan en Lorazepam alwaar zij zich eveneens tegen verzet.
Opneming in een accommodatie
Mevrouw A. verbleef aanvankelijk op vrijwillige basis in de instelling. De opname, die zij ervaart als straf, gaat gepaard met inperking van haar vrijheden. Dit doet haar geen goed. Er wordt ten onrechte beweerd dat zij vaak in conflict komt met anderen.
Beperkingen in het gebruik van communicatiemiddelen
Lange tijd kon mevrouw A. geen gebruik maken van haar mobiele telefoon waardoor zij werd geïsoleerd van haar vrienden en familie. Er was geen noodzaak om haar telefoon in te nemen. Zij heeft slechts een enkele keer gebeld naar het alarmnummer, maar dat had zij goede redenen voor.
Beperking van de bewegingsvrijheid
Mevrouw A. verblijft op een gesloten afdeling waar zij slechts beperkte mogelijkheden heeft om onder begeleiding naar buiten te kunnen. Er is geen noodzaak om aan haar deze beperking op te leggen.
Insluiting
Ongeacht de vorm van insluiting, het bezorgt haar veel stress. Ook voor deze vorm van verplichte zorg ontbrak de noodzaak.
Schorsingsverzoek
Mevrouw A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de instelling voldoende aannemelijk gemaakt dat zowel de uitvoering van de beslissing tot opname, als de toediening van medicatie en beperking van de bewegingsvrijheid niet geschorst kan worden. De commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een aparte beslissing, gedateerd 26 oktober 2023, het schorsingsverzoek afgewezen.
Voor het overige heeft de commissie begrepen dat mevrouw A. op dat moment wel over haar communicatiemiddelen kon beschikken.
Schadevergoeding
Mevrouw A. vraagt de commissie haar een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe te kennen voor het ten onrechte verlenen van verplichte zorg. Bij een gegrondverklaring van haar klacht(en) zal zij dit met een nieuw document onderbouwen.
Het standpunt van verweerder
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat de klachten ongegrond zijn nu de zorgverantwoordelijke niet in strijd heeft gehandeld met de Wvggz en bij het nemen van de bestreden beslissing voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. In navolging daarvan verzoekt de zorgaanbieder de commissie het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. In het verweerschrift is dit nader toegelicht. Voor zover nodig wordt hierop bij de beoordeling nader ingegaan.
Overwegingen en oordeel
Algemeen
Op grond van artikel 8:9 Wvggz mag de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de zorgmachtiging een beslissing nemen tot het verlenen van verplichte zorg. De zorgverantwoordelijk kan dit alleen doen indien hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur. Bij uitvoering van de zorgmachtiging worden van de verplichte zorg de proportionaliteit, subsidiariteit alsmede de doelmatigheid en veiligheid beoordeeld als bedoeld in artikel 2:1 Wvggz.
Toediening medicatie, opneming in een accommodatie en beperkingen van de bewegingsvrijheid.
De commissie ziet aanleiding deze klachten gezamenlijk te behandelen, gelet op de onderlinge samenhang.
De commissie stelt allereerst vast dat uit de beschikking van 30 december 2022 volgt dat mevrouw A. is gediagnosticeerd met een psychische stoornis, te weten in de vorm van schizoaffectieve stoornis, bipolair type met suïcidaal gedrag en problematisch cannabisgebruik. De commissie heeft anders dan mevrouw A. geen redenen om uit te gaan van een andere psychische stoornis, althans niet van een stoornis die op dit moment behandeling behoeft. Ook staat vast dat deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, zoals in voornoemde beschikking is overwogen en waarnaar hiervoor wordt verwezen.
Anders dan mevrouw A. heeft de zorgaanbieder de commissie er in voldoende mate van weten te overtuigen dat een behandeling met Cisordinol onder de huidige omstandigheden de meest aangewezen behandeling is, in die zin dat met deze behandeling voorkomen kan worden dat mevrouw A. vanuit haar stoornis ernstig nadeel veroorzaakt dan wel het ernstig nadeel afgewend kan worden, waarbij zo veel als mogelijk rekening is gehouden met de bijwerkingen, voor zover deze zijn geobjectiveerd, die mevrouw A. als gevolg van de medicatie ervaart. Ter zitting heeft mevrouw A. weliswaar verklaard dat zij in het verleden met goede resultaten is behandeld met Abilify maar, zo begrijpt de commissie uit het verweerschrift en de mondelinge toelichting hierop, dat daar nu volgens de zorgaanbieder onvoldoende positief effect van te verwachten valt omdat ondanks de behandeling met Abilify in het verleden het toestandsbeeld niet opklaarde. Zodra het toestandsbeeld van mevrouw A. is gestabiliseerd kan er opnieuw bekeken worden welke medicatie het meest passend is. Zonder de aangezegde dwangbehandeling waaronder tevens begrepen de behandeling met Nozinan en Lorazepam, zal er weinig tot geen verandering in het toestandsbeeld van mevrouw A. komen. Mevrouw A. blijft evenwel volharden in het feit dat zij geen baat heeft bij deze medicatie, terwijl naar het oordeel van de commissie dus voldoende het tegendeel blijkt. Het is de commissie niet gebleken dat er minder bezwarende alternatieven zijn. De commissie gaat dus niet mee in het standpunt van mevrouw A. dat met een behandeling met Abilify een vergelijkbaar (of beter) resultaat kan worden bereikt als met Cisordinol.
In het verlengde hiervan is naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk geworden dat het nadeel waarvan thans sprake is, uitsluitend kan worden weggenomen door over te gaan tot opname in een accommodatie in combinatie met het beperken van de bewegingsvrijheid. Uit de stukken blijkt namelijk niet dat mevrouw A. voldoende bereid was mee te werken aan haar behandeling, immers zij verzette zich hiertegen. Ook de ernst van het nadeel maakt volgens de commissie dat een klinische behandeling van de stoornis geïndiceerd is. Zo blijkt uit het verweer dat het toestandsbeeld bij aanvang van de opname snel verslechterde waarbij de spanningen ook snel opliepen. Zij was tevens, voortkomend uit haar manische decompensatie, dreigend richting de verpleging. Ook hieruit leidt de commissie af dat een behandeling in een ambulante setting, hetgeen mevrouw A. wenste, niet mogelijk was.
De commissie begrijpt dat de opname gepaard gaat met een beperking van de bewegingsvrijheid. Deze beperking is volgens mevrouw A. niet noodzakelijk. De commissie is er evenwel voldoende van overtuigd geraakt dat het aan mevrouw A. toekennen van (volledige) vrijheden buiten de afdeling op dit moment nog niet verantwoord is en dat het wandelen onder begeleiding te vaak zal leiden tot onveilige situaties, zoals dat eerder het geval was. Zo is mevrouw A. tijdens haar vrijheden – ondanks begeleiding – naar het politiebureau gegaan omdat ze meende te zijn gegijzeld door de zorgaanbieder. Hoewel mevrouw A. zegt dit als zodanig te hebben ervaren, berust de opname, zoals hierboven reeds overwogen is, op goede gronden. Verder valt niet uit te sluiten, zoals de zorgaanbieder naar voren heeft gebracht, dat mevrouw A. terugvalt in het gebruik van middelen wanneer zij volledige vrijheden heeft. Ook om die reden acht de commissie de opgelegde beperkingen verdedigbaar ter voorkoming van psychotische decompensatie als gevolg van middelengebruik. Mevrouw A. ontkent ter zitting weliswaar middelen te gebruiken of te zullen gaan gebruiken, maar de commissie acht het risico nu te groot. Het toestandsbeeld is immers nog niet voldoende opgeklaard om de beperking op te heffen. Ter zitting is namens de zorgaanbieder verklaard dat de vrijheden op geleide van het beeld zullen worden uitgebreid.
Alles bijeengenomen zal de commissie de klacht tegen het verplicht toedienen van medicatie alsmede de klacht tegen de opname op een gesloten afdeling ongegrond verklaren. Daarbij merkt de commissie nog wel op dat mevrouw A. met de verpleging in gesprek kan gaan over de wijze van medicatietoediening.
Beperkingen in het gebruik van communicatiemiddelen
De commissie begrijpt dat de aan mevrouw A. opgelegde beperking in het gebruik van communicatiemiddelen (mobiele telefoon) met name is ingegeven door het feit dat zij een of meerdere keren zonder noodzaak naar het alarmnummer 112 heeft gebeld. Ter zitting erkent mevrouw A. dat zij inderdaad naar het alarmnummer heeft gebeld, maar zegt ook dat zij daar goede redenen voor had. Zo voelde zij zich slecht behandeld en de opname ervaart zij als onrechtmatig. De commissie volgt haar hierin echter niet nu op grond van het verweerschrift voldoende vaststaat dat zij onder invloed van haar stoornis naar het alarmnummer heeft gebeld. Hieruit volgt dat de zorgaanbieder op goede gronden besloten heeft tot tijdelijke inname van haar mobiele telefoon. Inmiddels is de beperking opgeheven, waaruit de commissie afleidt dat mevrouw A. niet langer is beperkt in het gebruik van haar mobiele telefoon dan strikt noodzakelijk.
De commissie zal deze klacht ongegrond verklaren.
Insluiting
De klacht op dit onderdeel houdt in dat mevrouw A. zonder goede redenen werd ingesloten in de separeerruimte dan wel EBK. Haar gedrag wordt volgens haar ten onrechte bestempeld als ‘geagiteerd’. Ter zitting licht mevrouw A. toe dat haar culturele eigenschappen worden verward met manische kenmerken. Hiertegenover staat volgens de zorgaanbieder dat aan de beslissing tot insluiting een juiste afweging ten grondslag heeft gelegen. Mevrouw A. vertoonde bijvoorbeeld afdelingsontwrichtend gedrag en zij was dreigend richting verpleging. Daarnaast was sprake van veelvuldig bonken en gillen in de nacht. Om deze redenen was insluiting nodig ter afwending van ernstig nadeel voor zowel mevrouw A. als voor anderen, welk nadeel niet met andere, minder ingrijpende middelen kon worden afgewend. Het ingrijpende effect op de gemoedstoestand van mevrouw A. wordt door de zorgaanbieder erkend. Het insluiten als vorm van verplichte zorg is daarom zo kort als mogelijk toegepast. Alles afwegende acht de commissie de beslissing tot insluiting in de gegeven omstandigheden voldoende verdedigbaar.
De klacht op dit onderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard. Nu alle klachtonderdelen ongegrond worden verklaard, zal het verzoek om schadevergoeding in het verlengde hiervan worden afgewezen.
De beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beslissing is op 31 oktober 2023 mondeling medegedeeld aan partijen.
De schriftelijke beslissing is op 9 november 2023 aan betrokkenen verzonden.