Onterechte klacht over medicatie en (uitvoering van) separatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken   

Betreft: BESLISSING

Inzake: de klacht van de heer A., gedateerd 23 mei 2023, door de klachtencommissie ontvangen op 25 mei 2023, nummer 2305-63

Datum: 12 juni 2023

Inleiding

De heer A. heeft op 23 mei 2023 een klacht ingediend, die op 25 mei 2023 door de klachtencommissie is ontvangen. De klachtencommissie is vervolgens op 12 juni 2023 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van de heer A.. 

Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). 

Aanwezig

Klager: de heer A.;
bijgestaan door: de heer B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp), vervanger van C.. 

Instelling: de heer D., psychiater;
mevrouw E., arts-assistent;
F., begeleider van de heer A.. 

Klachtencommissie: mevrouw X, voorzitter, jurist;
mevrouw X, lid, psychiater;
mevrouw X, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad.

Ambtelijk secretaris: X.

Stukken

De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:

  1. het klaagschrift;
  2. de schriftelijke reactie van de heer D. van 12 juni 2023;
  3. gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van de heer A..

De heer A. heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in zijn medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

Samenvatting

De klacht houdt zakelijk samengevat in dat de heer A. zich niet kan vinden in het besluit tot verplichte zorg in de vorm van medicatie en evenmin over het feit dat hij tijdens zijn verblijf in de separatieruimte geen voedsel of water aangeboden heeft gekregen. De commissie komt tot het oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. De commissie wijst daarnaast het verzoek tot schadevergoeding af. 

De feiten en omstandigheden

De commissie gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden. 

De heer A. is een 69-jarige man zonder vaste woon- of verblijfplaats. In het zorgplan staat – voor zover van belang – vermeld dat de heer A. is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. Daarnaast is hij bekend met depressieve episodes. Verder zijn er mogelijk aanwijzingen voor een verslechtering in verband met cognitieve achteruitgang. De heer A. is tot een jaar geleden in zorg geweest bij FACT G. van H..

In de afgelopen jaren is de heer A. meerdere keren (gedwongen) opgenomen geweest. De laatste opname was van 13 tot 17 mei 2023 in kliniek J., onderdeel van H., op grond van een crisismaatregel (CM) vanwege een manie met overlastgevend gedrag. Nadat de CM niet is verlengd is de heer A. op 17 mei 2023 met ontslag gegaan. 

Vervolgens is de heer A. op 18 mei 2023 op grond van een CM (wederom) gedwongen opgenomen op de K-afdeling van kliniek J.. Reden voor de opname was een manisch psychotische decompensatie waarbij er sprake was van ernstig nadeel. 

Overeenkomstig artikel 8:9 lid 2 Wvggz is de heer A. op 19 mei 2023 door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de CM. In de schriftelijke kennisgeving is onder meer opname, insluiting en (het toedienen van) medicatie aangekruist als de aan hem te verlenen vormen van verplichte zorg. De behandelaar komt in deze beslissing daarnaast onder andere tot het oordeel dat de heer A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die hij nodig heeft. Hierbij is opgemerkt dat er op dit moment geen vertegenwoordiger is en dat de instelling zal laten onderzoeken of het noodzakelijk is een vertegenwoordiger te laten aanstellen.

Op 24 mei 2023 heeft een CM-zitting plaatsgevonden waarbij is besloten een machtiging tot voortzetting van de CM af te geven voor de duur van drie weken, dus tot en met 14 juni 2023.

De klacht

De klacht van de heer A. richt zich tegen de volgende beslissingen/handelingen van de instelling:  

  1. verplichte zorg in de vorm van medicatie
  2. tijdens zijn verblijf in de separatieruimte heeft de heer A. geen voedsel of water aangeboden gekregen

 Ter zitting heeft de heer A. zijn klacht inzake de (gedwongen) opname ingetrokken. 

Schorsingsverzoek

De heer A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen. 

Naar het oordeel van de commissie heeft de instelling vervolgens voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de beslissing tot (toediening van) medicatie niet geschorst kan worden. De commissie heeft dan ook geen aanleiding gezien het schorsingsverzoek in te willigen en heeft daarop in een aparte beslissing, gedateerd 25 mei 2023, het schorsingsverzoek afgewezen.

Schadevergoeding

De heer A. wenst een schadevergoeding te ontvangen. Bij gegrondverklaring van de klacht zal hij dit met een nieuw document onderbouwen.

Het standpunt van klager

De heer A. merkt allereerst op dat hij het zeer onbehoorlijk vindt dat hij pas tien minuten voorafgaand aan de hoorzitting het verweerschrift van de heer D. heeft ontvangen. Hij heeft zich hierdoor niet goed kunnen voorbereiden. 

De heer A. is het niet eens met het feit dat hij antipsychotische medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Daarnaast vindt hij het niet juist dat hij tijdens zijn verblijf in de separatieruimte geen voedsel of water heeft ontvangen. 

De heer A. licht toe dat hij niet aan een psychiatrische stoornis lijdt. Hij is niet verward en heeft geen klachten. Hij is zeer intelligent en wordt daardoor kennelijk niet altijd even goed door anderen begrepen, ook niet door zijn behandelaren. Verder wordt er volgens de heer A. in het verweerschrift gesproken over verschillende gebeurtenissen die onjuist zijn geïnterpreteerd en/of die niet zijn gebeurd en/of waar onvoldoende bewijs voor wordt geleverd. Bepaalde gebeurtenissen worden volgens de heer A. uit hun verband getrokken en er is sprake van stemmingmakerij.  Zo is het volgens de heer A. niet juist dat hij opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer; dit was een ongeluk. Daarnaast is er volgens de heer A. op geen enkel moment sprake geweest van seksuele ontremming van zijn kant en hij vindt het lasterlijk dat deze stelling zonder de nodige bewijzen wordt geponeerd. De heer D. gaat volgens de heer A. kennelijk altijd uit van het kwade in de mens en dit blijkt volgens hem ook uit de manier waarop over de gebeurtenissen is gerapporteerd. 

Ten aanzien van de medicatie merkt de heer A. op dat hij akkoord is met de inname van de voorgeschreven lorazepam. Hij wil echter de amisulpride niet; de heer A. heeft deze niet nodig en hij ervaart hier nare bijwerkingen van, zoals depressiviteit. 

Daarnaast merkt de heer A. op dat hij, toen hij in de separeerruimte verbleef, geen voedsel of water aangeboden heeft gekregen. De heer A. vindt dit onjuist. 

De pvp voegt hieraan toe dat de wijze waarop het gedrag van de heer A. wordt beschreven in het verweerschrift, de heer A. kwetst. Verschillende gebeurtenissen zijn volgens de heer A. niet objectief beschreven en worden gepresenteerd als feiten terwijl er geen dan wel onvoldoende bewijs voor wordt geleverd. 

Het standpunt van verweerder

Allereerst heeft de heer D. zich verontschuldigd voor het feit dat hij het verweerschrift pas kort voor aanvang van de hoorzitting heeft geschreven en aan de heer A. heeft overhandigd.

Verder heeft hij zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat medicatie volstrekt noodzakelijk is. Daarnaast wordt ontkend dat de heer A. in de separeerruimte geen voedsel of water aangeboden heeft gekregen. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. 

Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de heer A. ten tijde van zijn opname op 17 mei 2023 overlast veroorzaakte en agressie over zichzelf afriep door te schreeuwen in de ziekenhuisapotheek. Daarnaast was sprake van acute maatschappelijke teloorgang omdat hij zijn ‘tijdelijke’ kamer in een studentenflat was uitgezet vanwege overlast.

Na de opname van de heer A. op de afdeling K-afdeling van kliniek J. werd een dysfore man gezien met een hautaine houding, grootheidsideeën en een gestoorde impulscontrole. Direct na de opname heeft de heer A. brand gesticht in zijn kamer waarna hij is overgebracht naar een separeerruimte. Hoewel de heer A. spreekt van een ongeluk was er wel degelijk sprake van gevaar voor hemzelf als ook voor de medepatiënten en de medewerkers op de afdeling. 

Voor wat betreft de klacht van de heer A. over het feit dat hij geen voedsel en water aangeboden heeft gekregen wordt verwezen naar de rapportages van 18 en 19 april 2023. Hierin staat dat er ‘lunch is gemaakt en naar zijn kamer is gebracht, hier heeft hij nog niet van gegeten. Koffie niet opgedronken´.  

Na de deseparatie van de heer A. werd er vanwege afdelingsontwrichtend gedrag een kamerprogramma gestart. Tevens is gezien het toestandsbeeld van de heer A. op de afdeling hem orale medicatie aangeboden in de hoop dat hij dit vrijwillig zou innemen. Aangezien de heer A. de aangeboden medicatie bleef weigeren is op 25 mei 2023 besloten te starten met verplichte zorg in de vorm van medicatie (amisulpride). Er is voor dit middel gekozen aangezien dit een bewezen effectief middel is bij de behandeling van zijn manische symptomen. Het toestandsbeeld van de heer A. is vervolgens enigszins verbeterd. 

Overwegingen en oordeel

De heer A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, allereerst op het standpunt dat verplichte zorg in de vorm van medicatie niet nodig is. 

Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Deze behandeling dient blijkens het gestelde in artikel 8:9 Wvggz, plaats te vinden krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke. 

Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. 

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verteld acht de commissie het voldoende aannemelijk dat ten aanzien van de heer A. sprake is van een psychische stoornis als bedoeld in de Wvggz. Hoewel de heer A. zelf meent geen psychische stoornis te hebben, heeft de commissie geen reden om aan de juistheid van de door de behandelaars omschreven stoornis te twijfelen.  

Er was verder sprake van acute maatschappelijke teloorgang, gevaar agressie af te roepen over zichzelf met zijn gedrag en gevaar voor schade aan goederen, personen en voor de algemene veiligheid indien geen verbetering in het toestandsbeeld van de heer A. zou optreden. Daarmee staat voor de commissie vast dat het gedrag van de heer A. als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel tot gevolg had. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft de heer A. zorg nodig.

Anders dan de heer A. betoogd heeft, is de commissie met betrekking tot de noodzaak van de behandeling van oordeel dat voldoende is gebleken dat de heer A. baat heeft (gehad) bij de behandeling met medicatie die onder andere gericht is op stabilisatie van het toestandsbeeld van de heer A.. De behandelaars hebben naar het oordeel van de commissie voldoende gemotiveerd verklaard dat zonder de voorgeschreven behandeling met medicatie een verbetering in het toestandsbeeld niet te verwachten is. Uit de stukken valt verder op te maken dat de heer A. in het verleden goed gereageerd heeft op de voorgeschreven medicatie. Het is de commissie niet gebleken dat het ernstig nadeel op dit moment op een andere (minder ingrijpende) manier kan worden afgewend. Op basis van het voorgaande oordeelt de commissie dat de behandelaars bij het nemen van de beslissing hebben voldaan aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel, te weten het feit dat hij de heer A. geen voedsel en water aangeboden heeft gekregen, verwijst de commissie naar, en baseert zij zich op de relevante rapportage. De commissie ziet geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen daaromtrent is opgetekend, te weten dat wel voedsel en drinken is aangeboden maar dat de heer A. kennelijk geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod. 

Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond moeten worden verklaard.

Schadevergoeding

Nu de klacht ongegrond wordt verklaard, is er naar het oordeel van de commissie geen aanleiding tot toekenning van een schadevergoeding. 

Beslissing

De commissie: 

  • verklaart beide klachtonderdelen ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af

Ambtshalve merkt de commissie tot slot op dat, zoals de heer A. benoemde, de heer D. pas tien minuten voorafgaand aan de hoorzitting aan de heer A. het verweerschrift overhandigde en aan de commissieleden het verweerschrift en de relevante stukken, terwijl de heer D. al op 25 mei 2023 op deugdelijke wijze door het secretariaat van de commissie is geïnformeerd over de klacht.  In het belang van de goede procesorde en de rechten van een cliënt in dat kader verzoekt de commissie de heer D. in het vervolg hier goed nota van te nemen en de gevraagde stukken tijdig aan te leveren. 

 

Deze beslissing is op 13 juni 2023 telefonisch aan betrokkenen meegedeeld. 

De schriftelijke beslissing is op 23 juni 2023 aan betrokkenen verzonden.