230126-07
KLACHTENCOMMISSIE PATIENTEN PARNASSIA GROEP
Beslissing van DATUM naar aanleiding van de op DATUM bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep ingekomen klacht van
NAAM,
geboren op DATUM, te PLAATS;
thans verblijvende bij INSTELLING, Kliniek NAAM;
namens hem: NAAM en NAAM, ouders en mentoren;
bijgestaan door: NAAM, familievertrouwenspersoon.
k l a g e r
-tegen-
NAAM, psychiater;
NAAM, arts in opleiding tot psychiater;
NAAM, verpleegkundig specialist;
NAAM, manager bedrijfsvoering divisie klinisch Noord,
verbonden aan INSTELLING.
v e r w e e r d e r s
1. De procedure
Bij brief van DATUM heeft klager met bijstand van de familievertrouwenspersoon een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Klager heeft op grond van art. 10:5 Wvgzz een schorsingsverzoek ingediend.
Klager heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het klaagschrift van DATUM;
– de schriftelijke reactie op de klacht van DATUM;
– de relevante stukken uit het dossier.
De klacht is behandeld op de zitting van de commissie op DATUM. Bij die gelegenheid zijn de volgende personen gehoord: ouders NAAM, bijgestaan door de familievertrouwenspersoon en namens verweerders: NAAM, NAAM, NAAM, NAAM.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, stelt de commissie de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Klager verblijft in de instelling op grond van een zorgmachtiging van DATUM die geldt tot en met DATUM.
In de medische verklaring van DATUM staat vermeld dat klager bekend is met een psychische stoornis, te weten een restrictieve voedselinname stoornis, in het kader van een autismespectrumstoornis.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van zijn psychische stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van, of het aanzienlijk risico op, levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel voor betrokkene zelf. Klager is momenteel volledig afhankelijk van sondevoeding.
Op DATUM is klager overgeplaatst van KLINIEK A naar KLINIEK B, ter tijdelijke overname, voor de duur van 6 tot 8 weken.
Op DATUM hebben behandelaren in een zorg afstemmingsgesprek (ZAG) laten weten voornemens te zijn klager weer terug te plaatsen naar KLINIEK A.
Op DATUM heeft de zorgverantwoordelijke aan de Geneesheer-Directeur laten weten klager over te plaatsen als bedoeld in art. 8:16 Wvggz.
De uitvoering van de overplaatsingsbeslissing is door de zorgverantwoordelijke opgeschort in afwachting van de beslissing van de klachtencommissie.
3. De klacht en de standpunten van klager
De klacht is gericht tegen de beslissing tot terugplaatsing van NAAM van KLINIEK A naar KLINIEK B.
Daartoe voeren klagers de volgende argumenten aan:
- Het argument dat er financiële overwegingen zijn is niet leidend;
- Het argument dat er een afspraak is tussen 2 afdelingen over de overplaatsing is evenmin leidend;
- De zwaarte van de werkdruk van de verpleegkundig teams is onvoldoende argument;
- Het afwachten van de beoordeling van het Centrum voor Consultatie en Expertise (verder: CCE), omdat er een grote kans is dat er op korte termijn een overplaatsing komt;
- De sondevoeding wordt inmiddels door klager zelfstandig uitgevoerd in plaats van middels fixatie. Dat betekent dat momenteel minder fixatie toegepast moet worden. De vrees bestaat dat door de overplaatsing klager weer terugvalt in een patroon van gewelddadigheid rondom de sondevoeding;
- Verandering door overplaatsing heeft bovendien door de aard van de aandoening een nadelig effect op de voortgang in verband met de kans op gedwongen sondevoeding en achteruitgang van het gewicht;
- Het proces van vertrouwen vanuit klager zal op KLINIEK A opnieuw opgebouwd moeten worden, hetgeen door de aard van de aandoening wordt bemoeilijkt;
- Er worden meer verschillende therapieën aangeboden op KLINIEK B. Door het volgen van deze therapieën is klager kleine stapjes vooruit gegaan. Noch daargelaten het feit dat er op KLINIEK A minder therapieën worden gegeven zal klager daar eerst weer moeten wennen, hetgeen eerder een stap achteruit is;
- KLINIEK B is een meer huiselijke setting alwaar klager beter lijkt te gedijen;
4. Het standpunt van verweerders
Verweerders hebben het volgende standpunt ingenomen:
Er is sprake van extra inzet op de afdeling hetgeen niet overeenkomt met de zorg die regulier geboden wordt op KLINIEK B. Er wordt daarmee afgeweken van de gewende zorgzwaarte van de afdeling en kan niet duurzaam geborgd worden. Met andere woorden de afdeling is momenteel andere zorg aan het bieden dan waarvoor zij dient. Hiernaast is de huidige extra inzet (2 diensten per dag) in die mate kostbaar dat de afdeling verlieslijdend is. Deze zelfde inzet kan volgens verweerders ook geboden worden op een ander afdeling, zoals KLINIEK A. De inzet is niet kenmerkend voor KLINIEK B en kan daarmee niet als ‘te verwachten zorg’ worden bestempeld.
Ten aanzien van het argument dat een afspraak tussen 2 afdelingen over de overplaatsing niet leidend is, het volgende. Er is sprake van een tijdelijke overname. Indien er in het profiel van de afdeling daadwerkelijk betere resultaten behaald worden, begrijpen verweerders de overweging. Echter, zoals bovenstaand beschreven, past de huidige inzet niet binnen het profiel (zowel op bezetting als zorgzwaarte) van KLINIEK B. Verweerders hebben KLINIEK A tijdelijk willen ontlasten, maar zijn niet in staat om de zorg permanent over te nemen. Vanwege de zorgzwaarte die gepaard gaat met deze situatie hebben verweerders andere aanmeldingen, tevens zorgbehoevenden, moeten afwijzen.
Ten aanzien van de stelling van klager dat de zwaarte van de werkdruk van de verpleegkundige teams onvoldoende argument is, betogen verweerders dat er sprake is van het melden van diverse incidenten. Dit geeft een redelijke inzage in het verloop van de behandeling, maar dekt niet de gehele lading. Niet alle incidenten worden gemeld in het daarvoor bestemde systeem. Verweerders constateren dat er 17 meldingen zijn van fysieke agressie sinds de start van de opname. Dit betreft het gericht slaan, schoppen van collega’s en het geven van kopstoten met letsel als gevolg. Deze agressie is gericht op medewerkers. Er is sprake van verbale agressie richting medewerkers en medepatiënten. Verweerders zien dit als grote belemmering om tot kwalitatief goede zorg te komen. Dit gaat ten koste van de zorg voor klager en voor alle andere patiënten op de afdeling. Er is sprake van een aanhoudende onveilige werkomgeving, waarbij verbale en fysieke agressie met regelmaat aan de orde is. Na de gelopen behandelperiode is er sprake van een vermoeidheid en angst in het verpleegteam waardoor objectieve (goede) zorg niet meer te garanderen is. Collega’s gaan aantoonbaar anders met klager om dan in de eerdere periode en geven aan zich in sterke mate onprettig en onveilig te voelen. Dit heeft geleid tot het op een andere (minder positieve) wijze benaderen van klager en het vermijden van contact. Er is transparant aangegeven dat collega’s zich ziek gaan melden door het verloop van deze casus. Dat heeft als direct gevolg dat de zorg van de gehele afdeling in het geding komt, hetgeen voor verweerders onacceptabel is. Derhalve betogen verweerders dit punt daarmee als uiterst valide te zien; de te bieden zorg vraagt van het verpleegteam te veel en valt niet langer dan de afgesproken termijn te continueren. Er is géén ruimte om de opname verder te verlengen zoals overeengekomen met KLINIEK A.
Het afwachten van de beoordeling van het CCE, omdat er een grote kans is dat er op korte termijn een overplaatsing komt, achten verweerders onhaalbaar. Vanwege stagnatie van de behandeling bij zowel KLINIEK A als KLINIEK B hebben verweerders het CCE in consult gevraagd. Hiermee hebben verweerders telefonisch de casus overlegd op DATUM. Het CCE heeft de casus aangenomen en medegedeeld dat het CCE 3 tot 4 weken later voor verdere inventarisatie naar de kliniek komt. Deze datum is inmiddels ingepland op DATUM. Hierna zal het traject gestart worden, welk enkele maanden in beslag zal nemen voordat het CCE een advies uit zal brengen. Uit het eerste contact met het CCE blijkt dat het niet noodzakelijk is om het traject op KLINIEK B te doorlopen. Daarnaast is het niet zeker dat klager overgeplaatst zal worden, maar is dit een vermoeden vanuit verweerders. Derhalve is het niet de verwachting dat klager op de korte termijn zal worden overgeplaatst naar een andere afdeling, anders dan KLINIEK A.
Verweerders bevestigen dat, sinds de structurele inzet van mannelijke 1-op-1 begeleiding, de sondevoeding door klager zelfstandig wordt uitgevoerd. Deze behandelstrategie is niet ‘afdelingsgebonden’ en kan ook als advies en leidraad dienen aan de behandelaren van KLINIEK A.
Dat verandering door overplaatsing een nadelig effect heeft op de voortgang van de continuïteit van zorg, beamen verweerders, in zoverre, dat zij oog hebben voor het feit dat klager vanuit autisme inderdaad moeilijk kan omgaan met veranderingen, hetgeen tot op heden veel weerstand en verzet oproept. Klager is van KLINIEK A naar KLINIEK B overgeplaatst waarbij een warme overdracht is geweest waardoor de continuïteit van zorg zoveel mogelijk gewaarborgd werd. Bij een terugplaatsing van KLINIEK B naar KLINIEK A zal ook een warme overdracht tussen behandelaren en verpleging plaatsvinden. Tot op heden zien verweerders op KLINIEK B geen daling van het gewicht, maar een minimale stijging. Dit is ook de verwachting op KLINIEK A wanneer het huidige sondevoedingsbeleid wordt overgenomen. Overigens zijn op KLINIEK B positieve veranderingen (dat wil zeggen minder fixatiemomenten) teweeggebracht door middel van interventies die ook voortgezet kunnen worden op KLINIEK B waarbij het effect van het onderbreken van de continuïteit van zorg op de behandeling van klager tot een minimum kan worden beperkt. De 1-op-1 begeleiders die werkzaam zijn op KLINIEK B, zijn ook werkzaam op KLINIEK A.
Ten aanzien van het proces van vertrouwen waaraan op KLINIEK A opnieuw zal moeten worden gebouwd stellen verweerders dat er in KLINIEK helaas ook nog agressiemomenten tussen klager en het verplegend personeel plaatsvinden. Derhalve is het vertrouwen van klager jegens het personeel in KLINIEK B ook wisselend. Het is in te denken dat het vertrouwen opnieuw moet worden opgebouwd in KLINIEK A, echter heeft klager momenteel ook niet het volledige vertrouwen in huidig behandelteam.
De stelling dat in KLINIEK B meerdere therapievormen kunnen worden aangeboden dan in KLINIEK A is weliswaar juist, maar klager is tot op heden zeer beperkt gemotiveerd voor de therapieën en wordt deze mogelijkheid niet door hem benut. Voorts is juist dat KLINIEK B een meer huiselijke sfeer heeft ten opzichte van KLINIEK A. Het is in te denken dat dit voor de klager een prettiger gevoel geeft. Verweerders zijn echter van mening dat dit geen invloed behoort te hebben op de kwaliteit van de zorg en daarmee geen meerwaarde heeft ten opzichte van zorg op KLINIEK A.
De bezwaren die klager heeft tegen overplaatsing zijn begrijpelijk, maar wegen niet op tegen het belang dat met een overplaatsing gediend is.
Bij aanvang van de opname is reeds aan klagers te kennen gegeven dat patiënt ook weer zal worden teruggeplaatst. Het doel van de overplaatsing was immers ontlasting van het team van KLINIEK B was.
5. De beoordeling
De commissie overweegt als volgt:
Op DATUM is klager opgenomen in KLINIEK B vanwege een ernstige eetstoornis waardoor levensgevaar dreigt, en die hem afhankelijk maakt van sondevoeding. Omdat hij zich verzet tegen sondevoeding is fixatie nodig. Ook is sprake van een psychische stoornis in de vorm van autisme spectrum stoornis.
Op een gegeven moment is gebleken dat het gewenst was om KLINIEK A –tijdelijk—te ontlasten van de zeer intensieve zorg die NAAM nodig heeft. Op DATUM vond daarom een opname plaats in KLINIEK A, hoewel zorg van een dergelijke zwaarte eigenlijk niet in het profiel van KLINIEK A past. Duidelijk was daarom dat deze situatie niet permanent kon zijn, zij was bedoeld voor een periode van 6-8 weken.
In KLINIEK B zijn in de behandeling van klager enige goede resultaten geboekt. Zo krijgt hij dagelijks 5 maal sondevoeding die hij inmiddels zelf neemt waardoor fixatie niet meer nodig is. Ook heeft enige gewichtsvermeerdering plaats gevonden.
Duidelijk is evenwel dat deze behandeling een zware druk op KLINIEK b legt, en KLINIEK B is eigenlijk ook niet echt berekend op het leveren van zorg van een dergelijke intensiteit en zwaarte. Met name wordt ook de daarvoor vereiste extra inzet van personeel bezwaarlijk. Ook is nog steeds sprake van agressief gedrag van klager in de richting van personeel, dat zich daardoor onveilig voelt.
KLINIEK B meent daarom de vereiste zorg niet langer te kunnen leveren, en stelt dat de behandeling —na een ‘warme overdracht’ – in KLINIEK A gecontinueerd kan worden. Daarom heeft de GD tot overplaatsing besloten. Overigens wordt onderkend dat het enkele feit van overplaatsing een negatief psychisch effect op klager zal hebben.
Tegen deze beslissing richt zich de klacht van de ouders. Zij wijzen allereerst op de positieve resultaten die er in KLINIEK B met hun zoon is behaald, en zij vrezen dat die ontwikkeling zich in KLINIEK A niet zal voort zetten, mede vanwege de huns inziens geringe resultaten van de eerdere opname in KLINIEK A. Bovendien zijn zij beducht voor het hiervoor genoemde effect dat de overplaatsing op klager zal hebben. Zij willen dat advies wordt ingewonnen van de CCE, en dat hun zoon in ieder geval tot dan niet zal worden overgeplaatst. Overigens hebben zij wel begrip voor het standpunt van KLINIEK A maar menen dat het belang van hun zoon een voortgezet verblijf in KLINIEK B eist.
Bij deze stand van zaken kan de commissie tot geen ander oordeel komen dan dat aan overplaatsing zoals door de GD beslist, niet valt te ontkomen. Van KLINIEK B kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij nog langer de zware en intensieve zorg verleent die klager nodig heeft. De commissie gaat er daarbij van uit dat klager ook in KLINIEK A de zorg zal krijgen die hij nodig heeft. Wachten op een advies van de CCE, zoals door de ouders gewenst, is geen reële optie, gezien de lange termijn waarop een dergelijk advies kan worden uitgebracht.
Alles bijeen genomen leidt dit tot de slotsom dat de klacht als ongegrond moet worden beschouwd. De commissie beseft dat deze beslissing voor de ouders teleurstellend zal zijn. Zij meent echter dat, alle factoren en omstandigheden in aanmerking genomen, aan deze beslissing niet valt te ontkomen.
6. Beslissing
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:
– verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gedaan door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater niet-praktiserend, lid, drs. NAAM, lid, bijgestaan door mr. NAAM, niet-ambtelijk waarnemend secretaris, en vastgesteld op DATUM.
mr. NAAM mr. NAAM
voorzitter niet-ambtelijk waarnemend secretaris
De voorzitter is verhinderd de uitspraak de ondertekenen.