230608-22
KLACHTENCOMMISSIE PATIENTEN PARNASSIA
Beslissing d.d. DATUM naar aanleiding van de op DATUM bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep ingekomen klacht van
NAAM,
geboren op DATUM, te PLAATS;
thans verblijvende in INSTELLING;
bijgestaan door: NAAM, patiëntenvertrouwenspersoon.
k l a a g s t e r
-tegen-
NAAM, psychiater;
verbonden aan INSTELLING.
v e r w e e r d e r
1. De procedure
Bij brief van DATUM heeft klaagster met bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (de commissie). Het betreft een procedure op basis van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Voorts heeft klaagster op grond van art. 10:5 Wvggz een schorsingsverzoek ingediend.
Klaagster heeft de commissie toestemming verleend om mede op basis van relevante stukken uit het dossier uitspraak te doen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het klaagschrift DATUM;
– de schriftelijke reactie op de klacht van DATUM;
– de relevante stukken uit het dossier.
De klacht is behandeld op een zitting van de commissie op DATUM. Bij die gelegenheid zijn de volgende personen gehoord: klaagster, bijgestaan door mevrouw NAAM (pvp), en de heer NAAM. Ter zitting waren tevens, met toestemming van klaagster, de zaalarts, een coassistent en een verpleegkundige van de afdeling aanwezig.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, stelt de commissie de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op DATUM heeft de rechtbank van PLAATS (hierna: de rechtbank) een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend.
Daarbij zijn de volgende vormen van verplichte zorg toegewezen:
– Toedienen van medicatie alsmede het verrichten van controles;
– Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
Op DATUM is de zorgmachtiging gewijzigd door een uitbreiding van toe te passen verplichte zorg in de vorm van:
– Het beperken van de bewegingsvrijheid;
– Het opnemen in een accommodatie.
Op DATUM heeft verweerder besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vormen van:
– Opnemen in een accommodatie;
– Het beperken van de bewegingsvrijheid.
Klaagster werd op DATUM opgenomen op afdeling NAAM van INSTELLING.
Op DATUM heeft verweerder besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van:
– Het toedienen van medicatie.
Klaagster heeft de commissie om schorsing gevraagd ten aanzien van de beslissing tot toediening van medicatie.
De behandelaar heeft reeds op DATUM laten weten te wachten met de toediening van medicatie tot de uitspraak van de klachtencommissie.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht van klaagster richt zich tegen de beslissing van DATUM waarin de toediening van medicatie wordt aangezegd. Daartoe voert klaagster het volgende aan.
Klaagster stelt niet ziek te zijn en dus geen medicatie nodig te hebben. Volgens klaagster zit haar ex-man hierachter; hij is heel jaloers en wil haar middels de medicatie vermoorden. Hij heeft er ook voor gezorgd dat zij uit hun huis is gezet en zij haar dochter niet meer mag zien.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat aan de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt het volgende aangevoerd.
Klaagster is vanuit het GGZ-team NAAM naar INSTELLING verwezen voor een klinische behandeling van een psychotisch toestandsbeeld. Klaagster is in MAAND/JAAR door haar ex-man uit huis gezet, waarna zij eerst in een respijthuis heeft verbleven en nadien bij het Leger des Heils verbleef. Door het GGZ-team werden uitgebreide paranoïde wanen rondom haar ex-man gezien, zo zou haar ex-man ervoor hebben gezorgd dat ze is opgenomen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor negatieve symptomen zoals initiatiefverlies en gebrek aan ziektebesef. Aanvankelijk is getracht klaagster vrijwillig in zorg te krijgen, doch zonder resultaat. Bij klaagster lijkt sprake te zijn van een schizofrenie spectrumstoornis; het paranoïde waanbeeld, zeer passieve gedrag en negatieve symptomen zijn daarvoor een aanwijzing. Klaagster heeft bovendien een urineweginfectie en diabetes mellitus II, waarvoor zij uit achterdocht respectievelijk antibiotica en metformine weigert.
Er zijn geen alternatieven dan behandeling met medicatie, zowel van de psychische als de somatische klachten. Daarnaast is ambulante begeleiding al op verschillende manieren geprobeerd, doch zonder effect. De medicatie is noodzakelijk om het ernstig nadeel, te weten maatschappelijke teloorgang en kans op lichamelijk letsel, af te wenden. Klaagster is zeer angstig omtrent het innemen van de medicatie, omdat zij ervan overtuigd is dat haar ex-man haar hier iets mee aan wil doen. Klaagster wordt wilsonbekwaam ter zake geacht, gezien het ontbrekende ziektebesef, de onjuiste gedachte dat haar ex-partner haar iets wil aandoen met de medicatie en het niet kunnen overzien van het gevolg van niet-behandelen.
5. De beoordeling
Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit artikel 3:3 Wvggz, artikel 3:4 Wvggz volgt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz kan nemen indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel indien:
– er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid;
– er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
– het verlenen van verplichte zorg, gelet op het doel van verplichte zorg evenredig is; en
– redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Met een voldoende mate van zekerheid kan door de commissie worden vastgesteld dat klaagster lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie spectrum stoornis en is sprake van een gebrek aan ziektebesef. De gestelde diagnose is aannemelijk en door verweerder voldoende onderbouwd. Uit de gegeven toelichting ter zitting blijkt dat deze stoornis nog onverminderd aanwezig is. Bovendien blijkt klaagster te lijden aan een urineweginfectie en diabetes mellitus II, waarvoor eveneens behandeling met medicatie is geïndiceerd. Hoewel deze aandoeningen op zichzelf geen acute problemen veroorzaken, blijkt hieruit eens te meer een patroon dat klaagster door achterdocht te weinig zorg aan zichzelf besteedt.
Voorts is gebleken dat deze stoornis tot ernstig nadeel leidt zoals omschreven in de aangevochten beslissing en nader toegelicht in het verweerschrift. Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van klaagster te stabiliseren of te herstellen, heeft klaagster zorg nodig.
Met betrekking tot de beslissing tot het toedienen van medicatie heeft de zorgverantwoordelijke naar het oordeel van de commissie voldoende overtuigend uiteengezet dat een behandeling met Haldol voor situaties als die waarin klaagster verkeert een aangewezen behandeling is. Daarnaast is voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het nemen van de beslissing tot dwangmedicatie de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht zijn genomen in die zin dat er thans geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde beoogde effect hebben en de behandeling evenredig en naar verwachting effectief is. Bovendien wordt met de medicamenteuze behandeling beoogd, dat klaagster de medicatie ter behandeling van de urineweginfectie en de diabetes mellitus zal accepteren. Het betoog van klaagster dat haar ex-man ervoor zorgt dat zij medicatie krijgt toegediend waaraan ze zal komen te overlijden, leidt niet tot een ander oordeel, nu daar niet van is gebleken.
Op grond van het voorgaande acht de commissie de klacht ongegrond.
6. De beslissing
De Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep:
– verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gedaan door mr. NAAM, voorzitter, drs. NAAM, psychiater niet-praktiserend, drs. NAAM, psychiater niet-praktiserend, bijgestaan door mr. NAAM, ambtelijk secretaris, en vastgesteld op DATUM.
mr. NAAM mr. NAAM
Voorzitter Ambtelijk secretaris
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.