Verplichte medicatie


Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken
Betreft: BESLISSING
Inzake: de klacht van mevrouw A., ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 26 juli 2022, nummer 2207-70

Datum: 15 augustus 2022

Inleiding

De klachtencommissie is op 15 augustus 2022 bijeengekomen ter behandeling van de klacht van mevrouw A., ongedateerd, bij de klachtencommissie binnengekomen op 26 juli 2022.
Het betreft een procedure op grond van artikel 10:3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Mevrouw A. heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot bemiddeling door de klachtencommissie. Er heeft bemiddeling plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Dit heeft niet geleid tot het wegnemen van de klacht.

Aanwezig
Klager: mevrouw A.;
bijgestaan door: mevrouw B., patiëntenvertrouwenspersoon (pvp).

Instelling: de heer C., waarnemend psychiater;  de heer D., arts-assistent; mevrouw E., arts-assistent (FACT-team).

Klachtencommissie: de heer, voorzitter, jurist; mevrouw, lid, psychiater, voorgedragen door; mevrouw, lid, voorgedragen door de Cliëntenraad van.

Ambtelijk secretaris: mevrouw.

Stukken
De klachtencommissie, hierna te noemen de commissie, heeft bij de behandeling van de klacht de beschikking gehad over de volgende stukken:
a) het klaagschrift van mevrouw A., ongedateerd, ontvangen op 26 juli 2022.
b) de schriftelijke reactie van de heer C, psychiater en de heer D., arts-assistent, gedateerd 10 augustus 2022, ontvangen op 11 augustus 2022.
c) gegevens uit het medisch/verpleegkundig dossier van mevrouw A.

Mevrouw A.heeft de commissie toestemming verleend voor inzage in haar medisch dossier indien en voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de klacht.

De feiten en omstandigheden

Mevrouw A. is een XX-jarige vrouw die pas sinds dit jaar bekend is in de psychiatrie. Zij is in maart 2022 opgenomen geweest in F (hierna: de instelling), in verband met psychotische symptomen in het kader van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Op 19 mei 2022 werd zij zonder (antipsychotische) medicatie ontslagen uit de instelling. Het FACT-team G. nam daarbij de zorg in de thuissituatie over. Op 19 juli 2022 is mevrouw A. op verzoek van dit FACT-team opnieuw opgenomen in de instelling. De behandelaars hebben besloten dat antipsychotische medicatie noodzakelijk is om mevrouw A. zonder zorgen opnieuw naar huis te kunnen laten gaan. Deze beslissing is mevrouw A.meegedeeld en de aanzeggingsbrief daaromtrent is gedateerd 21 juli 2022. De verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 van de Wvggz wordt volgens de aanzeggingsbrief onder meer verleend in de vorm van:
– toediening medicatie
De beslissing inzake redelijke waardering belangen ter zake van zorg is gedateerd 5 augustus 2022. De behandelend psychiater, mevrouw H., komt op basis van onderzoek tot het oordeel dat mevrouw A. wilsonbekwaam is ter zake van het nemen van beslissingen over de zorg die zij nodig heeft. De machtiging tot het toepassen van verplichte zorg is verleend door de Rechtbank Amsterdam in haar beschikking gedateerd 6 april 2022, voor de duur van zes maanden, te weten tot en met 6 oktober 2022. De zorgmachtiging vermeldt als toegestane vormen van verplichte zorg, voor zover hier van belang:
– toedienen van medicatie.

De klacht

De klacht van mevrouw A. richt zich tegen de volgende beslissing van de instelling:
– toedienen van antipsychotische medicatie

Schorsingsverzoek

Mevrouw A. heeft de commissie verzocht de bestreden beslissing te schorsen. De instelling heeft de commissie vervolgens op 27 juli 2022 geïnformeerd dat de verplichte zorg nog niet zal worden toegepast in afwachting van een beslissing van de commissie. De commissie zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de klacht.

Het standpunt van klager

Mevrouw A. is het niet eens met de diagnose die de behandelaars bij haar hebben gesteld en de beslissingen die zij op grond van die diagnose nemen. Volgens de behandelaars heeft zij een psychose en moet zij antipsychotische medicatie gebruiken. Mevrouw A. is van mening dat zij geen psychose heeft en ook niet eerder een psychose heeft gehad. Zoals zij nu is, is zij altijd geweest en iedereen die haar kent kan dat volgens haar bevestigen. Mevrouw A. zegt dat zij weliswaar een crisissituatie had maar dat deze niet van psychische aard was. Zij heeft namelijk een moeilijke situatie met haar buren die haar huis volgehangen
hebben met camera’s en haar bestoken met straling. Zij hoort deze buren ook praten. Doordat zij zich vaak onveilig voelde in haar eigen huis is zij regelmatig in haar auto gaan slapen. Door de straling heeft zij allerlei lichamelijke klachten ontwikkeld, waaronder dikke voeten en benen. Zij is niet bereid een antipsychoticum uit te proberen omdat het onlogisch zou zijn om medicatie te gebruiken voor iets dat ze niet heeft. Zij is bovendien bang dat door de bijwerkingen van een antipsychoticum haar levensvreugde en -geluk juist afnemen.

Het standpunt van verweerder

De behandelaars hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat behandeling met antipsychotische medicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Het navolgende is aan dit standpunt ten grondslag gelegd. Uit het verweerschrift en uit hetgeen ter zitting besproken is, blijkt dat de behandelaars oordelen dat de wilsbekwaamheid van mevrouw A. ten aanzien van de behandeling sterk gestoord is omdat zij zegt geen psychose te hebben en behandeling niet nodig te vinden. Ook tijdens de vorige opname van mevrouw A. hebben de behandelaars dit al uitgebreid met mevrouw A. besproken. Omdat mevrouw A. geen medicatie wilde is toen afgesproken dat zij weer naar huis ging zonder medicatie maar met begeleiding van het FACT-team. Het FACT-team constateerde echter dat mevrouw A.thuis terugviel in haar oude patroon waarbij zij zich niet veilig voelde in haar eigen huis, veel in haar auto verbleef en regelmatig bij de politie langsging. De politie maakte zich ook veel zorgen om mevrouw A.en deed minstens zeven
meldingen bij het FACT-team in de periode tussen de twee opnames van mevrouw A.. Volgens de behandelaars staat het huis van mevrouw A.helemaal vol met spullen en lukt het haar niet dit opgeruimd te krijgen. Dit levert onder meer gevaar op in een acute situatie waarin het huis snel verlaten moet worden. Mevrouw A. verklaart haar lichamelijke klachten door straling, waardoor zij volgens de behandelaars niet de juiste hulp zoekt en haar gezondheid gevaar loopt. Een gedurende langere tijd onbehandelde psychotische compensatie kan bovendien leiden tot cognitieve problemen en schade. De behandelaars hebben met mevrouw A. overlegd dat zij eventueel een proefbehandeling met antipsychotische medicatie kunnen starten. Ook hebben zij haar de gelegenheid gegeven mee te denken over de keuze voor een middel, maar mevrouw A. wijst alle
medicatie af. De behandelaars zouden met 5 mg olanzapine per dag willen beginnen. Het ernstige nadeel dat afgewend dient te worden bestaat volgens de behandelaars derhalve uit mogelijke maatschappelijke teloorgang, een aanzienlijk risico op lichamelijk of psychisch letsel en een aanzienlijk risico voor de algemene veiligheid van personen en goederen.

Overwegingen en oordeel

Mevrouw A. stelt zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, voor zover van belang en naar de commissie begrijpt, op het standpunt dat een behandeling met antipsychotische medicatie niet nodig is en dat zij niet lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. Onder de Wvggz kan, indien sprake is van verzet, op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel of zorgmachtiging, niettemin verplichte zorg worden verleend voor zover aannemelijk is dat – eenvoudig gezegd – het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. De verplichte zorg dient doelmatig te zijn en in verhouding te staan tot het te bereiken doel. Ook mag er geen minder belastend alternatief beschikbaar zijn. Bovenstaand in acht nemend overweegt de commissie als volgt. Uit de overgelegde stukken is volgens de commissie gebleken dat mevrouw A. lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Hoewel mevrouw A. de stoornis ontkent, heeft de commissie geen reden te twijfelen aan deze op medisch deskundig psychiatrisch onderzoek gebaseerde diagnose.

Naar het oordeel van de commissie zijn de behandelaars er tevens in geslaagd, mede aan de hand van de overgelegde stukken, voldoende aannemelijk te maken dat het gedrag van mevrouw A. als gevolg van haar stoornis leidt tot ernstig nadeel indien geen verbetering in het toestandsbeeld van mevrouw A. optreedt. Dit ernstig nadeel bestaat onder andere uit mogelijke maatschappelijke teloorgang, lichamelijk of psychisch letsel en een groot risico voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen. Ter afwending van dit ernstig nadeel heeft mevrouw A. zorg nodig. De commissie is verder van oordeel dat de behandelaars in redelijkheid hebben kunnen beslissen dat het ernstig nadeel niet zonder toediening van antipsychotische medicatie kan worden afgewend en dat deze vorm van verplichte zorg evenredig en naar verwachting
effectief is. De behandelaars hebben na de vorige opname van mevrouw A. in de instelling namelijk al geprobeerd haar zonder antipsychotische medicatie en mét begeleiding door het FACT-team naar huis te laten gaan, maar dit resulteerde in een verslechtering van het psychiatrisch toestandsbeeld van mevrouw A.. Het valt hierom niet te verwachten dat een andere, minder ingrijpende, behandeling het ernstige nadeel dit keer wel kan wegnemen.
Het geheel overziend is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond moeten worden verklaard.

Beslissing

De commissie:  – verklaart de klacht ongegrond